Sport, spel en taalgebruik
Frans Oudejans - jurnalist, Breda
Een goede kennis liet me laatst een oudejaarsconference horen die Wim Kan in de jaren vijftig voor de radio had gehouden. Destijds met weergaloos succes, maar nu begrepen we de helft er niet van. Wie waren ook weer die Kaasjager, Luger, Struycken en de majoor Spits over wie zo werd gelachen? Zo'n gevoel overvalt me nu ik een artikeltje van eigen hand uit Onze Taal van september 1974 nalees. Het ging over de manier waarop ‘de taal in toenemende mate wordt verrijkt met voetbaltermen’. In die dagen viel zoiets kennelijk nog op; vandaag de dag lijken de termen bijna alledaags. Maar de voorbeelden waren zwaar gedateerd: ‘De Nieuw-Dennendallers zijn buitenspel gezet’ en ‘Staatssecretaris Jan Mertens zegt dat de werkgevers paniekvoetbal spelen’.
Inmiddels is onze taal nog sterker geïnfiltreerd met termen uit de voetbalsport. ‘Voorzet 20 schiet doel voorbij’ lees ik in dit blad, en het gaat over spellingvoorzetten van de Taalunie. ‘De bal is duidelijk aan de kant van het ANC’, aldus de nieuwe Zuidafrikaanse president, waarmee duidelijk wordt dat men een reactie van de andere partij afwacht.
Een nieuw verschijnsel is die beïnvloeding vanuit sport en spel zeker niet. Eerder kan gezegd worden dat ze al eeuwen aan de gang is. Voorbeelden uit verschillende sporten liggen voor het grijpen. Vooral in spreekwoorden en gezegden zijn ze vereeuwigd. De boog kan niet altijd gespannen zijn, zullen ze in de schuttersgilden weleer hebben gezegd als een excuus om een glas te kunnen drinken. Een kolfje naar zijn hand moet de kolvers hebben aangesproken. Duidelijk is ook de herkomst van wie kaatst moet de bal verwachten. De pion van het schaakspel komt ook in het gewone spraakgebruik voor - wie denkt er nu nog aan de oorspronkelijke infanterist? Zeker het kaartspel in al zijn vormen levert een overdaad aan taaleigen: in de kaart gespeeld, je hand overspelen, aan slag zijn, gekken trekken de kaart, harten is troef (titel van een lief-desromannetje).
‘Deze minister voert een kortebaanbeleid’, aldus een boos kamerlid op tv. Komt dat uit de draf- of de schaatssport? Ik weet het niet. Beide hebben onze taal beïnvloed: in gestrekte draf, in galop, doordraven, een hindernis nemen... Dit alles wordt royaal overtroffen door wat het ijs, onze oudste volkssport, te bieden heeft. Hier liggen de voorbeelden voor het grijpen. Ik noem er een paar: beslagen ten ijs komen, niet over een nacht ijs gaan, als kalveren op het ijs dansen, een scheve schaats rijden, toen was het ijs gebroken, zijn baantje schoonvegen.
Er is zelfs sprake van een kruisbestuiving. In Wielerwoordenboek van De Coster lees ik bij ‘door het ijs zakken’ dat dit betekent dat de renner een inzinking doormaakt. Ook heb ik gelezen dat een schaatser bezig was aan zijn laatste etappe op weg naar het kampioenschap, en zelf blijk ik in een wedstrijdverslag eens geschreven te hebben dat het wegwerken van de achterstand voor het Nederlands hockeyelftal het karakter kreeg van een tijdrit.
Zo kunnen we doorgaan; het is bijna een gezelschapsspel aan het worden. Maar deze bijdrage ontaardt dan wellicht in een serie schoten voor open doel.