| |
| |
Verwarrende grammatica
R.J. Offerein - ambtenaar Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen
In Onze Taal van juli/augustus 1989, op blz. 131 t/m 133, proberen Dirksen en Schuurs aannemelijk te maken dat grammatica-onderwijs niet bijdraagt aan de (schriftelijke) taalvaardigheid van leerlingen. Zij vergelijken daartoe het effect van hun ‘grammaticale cursusmateriaal’ met dat van een oefencursus en een revisiecursus. Het resultaat: na afloop van de grammaticale cursus maken leerlingen in opstellen zelfs méér fouten dan voorheen. Daaruit trekken de schrijvers de conclusie ‘dat grammatica-onderwijs niet leidt tot een grotere schriftelijke taalvaardigheid’. Het is jammer dat zij alternatieve conclusies niet in de beschouwing betrekken. Een daarvan, namelijk dat het cursusmateriaal gewoon slecht is, ligt nogal voor de hand. Dit te oordelen naar het in het artikel opgenomen - bijna onleesbare - fragment. Denkt men nu werkelijk dat een leerling van ongeveer twaalf jaar oud zinsneden als ‘Je wilt algemeen beginnen’ en ‘Voor jou (...) is het boek bepaald; het heeft een unieke verwijzing’ begrijpt? Geen wonder dat de schrijvers concluderen: ‘Het lijkt wel of leerlingen alleen maar in de war raken van deze cursus.’ Ik geloof het graag.
| |
Hun maken een foutje
A.R.E. Guljé - docent Nederlands, Utrecht
In Onze Taal van juni 1989 beweren Dirksen en Schuurs in hun artikel ‘Diagnose en therapie van grammaticale fouten’ dat in de zin Hun hebben dat gedaan geen grammaticale fout gemaakt wordt.
Ik ben het met deze vaststelling beslist oneens. Dirksen en Schuurs zeggen in hun artikel ‘(...) dat een oordeel goed of fout bij normeringskwesties afhankelijk is van persoonlijke smaak en overtuiging, zaken die we niet in ons onderzoek wilden betrekken.’
De vraag die hier ter tafel komt, is dus: is er hier sprake van een normeringskwestie of hebben we hier te maken met een duidelijk logische regel? Het valt niet te ontkennen dat men heel vaak sprekers hoort die het hebben over ‘hun hebben... en hun gaan...’ Volgens mij echter hebben we hier te maken met sprekers die grammaticaal slecht onderlegd zijn. We maken in onze taal toch duidelijk verschil tussen subjectsvorm en objectsvorm. We leren op school toch dat ik altijd onderwerp moet zijn en dat het me wordt als het voorwerp is. Zo ook met ze en hun. De grammaticus professor Van den Toorn schrijft hierover: ‘Voor alle persoonlijke voornaamwoorden bestaan vormen die als subject gebruikt kunnen worden en vormen die als object dienst kunnen doen.’
Mensen die het hebben over ‘Hun hebben dat gedaan’, zondigen tegen de logica en de systematiek van de taal. Op school hadden ze beter moeten opletten toen het persoonlijk voornaamwoord werd behandeld. Of is dat onderdeel misschien nooit uitgelegd?
| |
Sisyfus-stenografie
Anne Hoeksma - journalist, Vries
In het artikel ‘Het gesprokene geschreven’ (Onze Taal nr. 7/8) openbaart Alben Hofstede ons vanuit zijn werkkring, de Stenografische Dienst der
| |
| |
Staten-Generaal, dat men zich daar nog steeds beijvert het taalgebruik in de Kamers te ‘veredelen’. Hij heeft collega's die in dit kader bijvoorbeeld vorige week veranderen in verleden week. Een dergelijke taakopvatting zou ik sisyfus-stenografie willen noemen. Zij gaat ook duidelijk verder dan de kunst die Van Dale omschrijft als stenografie, namelijk ‘mondelinge voordrachten woordelijk op te schrijven’.
Hofstede vertelt ook dat hij, als hij Yvonne van Gennip hoort zeggen ‘Als je dan weer op dat ijs staat...’, als purist de neiging heeft hiervan te maken ‘Als je dan weer op het ijs staat...’ Andermaal verbazing bij mij. Taalpuristen kunnen toch niet menen dat deze beide zinnen hetzelfde zeggen? Mocht dit wel het geval zijn, dan vrees ik dat puristen regelmatig niets anders doen dan teksten van een toegevoegde gevoelswaarde beroven.
Als journalist zou ik ervoor willen pleiten deze ‘veredeling’ te stoppen. Stenografen lijken mij voldoende werk te hebben aan het rooien van taal- en stijlfouten en versprekingen, zeker in de Staten-Generaal. Als dit proces van Verelendung een te zware wissel gaat trekken op sommige kamerstenografen, dan moeten zij niet gaan ‘veredelen’, maar een andere werkplaats zoeken.
| |
In Zeeland op Souburg
J. v. Rooijen - Vlissingen
In de rubriek Reacties, in Onze Taal van juli/augustus, blz. 116, gaat P. Louwerse nader in op het gebruik van de voorzetsels op en in voor plaatsnamen. Hij is het niet eens met H. Heestermans in Onze Taal van april 1989, die stelt dat op wordt gebruikt voor iets dat hoog of afgezonderd ligt, en in voor een begrensd gebied. Louwerse tracht zijn betoog te illustreren met een voorbeeld uit het Walcherse. Naar mijn gevoel is hij in deze regio toch minder goed bekend dan zijn Zeeuwse naam doet vermoeden. Geen enkele inboorling zal namelijk ooit beweren dat hij of zij in Aagtekerke woont! Op Walcheren - en voor zover mij bekend ook op de overige (voormalige) Zeeuwse eilanden - woont men in een stad of op een dorp, en men is daar strikt consequent in: men woont in Vlissingen, in Middelburg of in Veere, maar op Souburg, op Oostkapelle, op Aagtekerke of op welk ander dorp of gehucht dan ook.
Wij Walcherenaren herkennen veel niet-autochtonen aan dit - naar ons gevoel onjuiste - gebruik van het voorzetsel in. Dit gevoel is namelijk erg streekgebonden: bij Katwijk en Scheveningen zou ikzelf vrijwel zeker in gebruikt hebben, maar als de bewoners van deze dorpen vinden dat het op moet zijn, dan is dat zo!
Binnen een stedelijk gebied gaat de theorie van op = hoog en in = laag inderdaad niet op, maar dat werd door Heestermans ook niet beweerd. Uiteraard kiest men hier domweg het voorzetsel dat het best bij de wijk- of straatnaam klinkt: op een dijk, op een weg, op een plein, op de boulevard, maar in een straat.
| |
Zinloze spelling-hervorming
G.C. Molewijk - Amsterdam
Jan Berits' verhandeling over het veronderstelde ‘probleem’ ei/jij in Onze Taal van juni geeft aan op welk niveau het hele streven naar een spellingwijziging staat. Een gewoon mens schrijft eigentijds, maar Berits' VWS vond omstreeks 1970 dat we eigenteits moesten schrijven. In 1972 propageerde dezelfde VWS echter samen met de ‘vereenvaudigers’ van Kohnstamm ook ijgentijts.
‘Doe het radicaal, dan zijn we minstens voor een eeuw klaar’, was de leus. De VWS heeft echter voor haar spelling-85 inmiddels alweer eigentijts bedacht; ‘bestuurslit’ G. v.d. Klugt beloofde in Onze Taal van juni 1987 een oplossing van het ‘verdraaid moeilijke probleem ei/jij’ en nu stelt de nog steeds meedenkende Berits weer ygentyts voor.
Iedereen weet dat zeer veel woorden op een aantal wijzen kunnen worden gespeld, maar dat het niet mogelijk is uit de gesproken taal één ‘juiste’ spelling af te leiden. Er bestaan geen ‘juiste’ spellingen, er bestaan alleen schrijftradities, en om een maximale toegankelijkheid van het geschreven verleden te verkrijgen, is eerbiediging daarvan noodzakelijk.
Is spellingverandering om deze reden al onwenselijk, kort geleden heeft het Cito nog eens aangetoond dat er ook geen onderwijskundige redenen voor bestaan. Het eeuwige geknutsel als dat van Berits behoort derhalve tot de meest zinloze van alle menselijke activiteiten.
| |
X, i grec, Z
Ir. H. Hahn - Veldhoven
In het juni-nummer van Onze Taal somt de heer Berits voordelen op van de lettertekens ei, ij en y. Een nadeel van de ij ten opzichte van de ei zou het alfabetiseringsprobleem van de ij zijn. Een belangrijke oorzaak van de problemen met de alfabetisering van de ij ligt naar mijn mening in het lager onderwijs. We leerden het alfabet opzeggen als:... x, ij, z (uitspraak:... [iks], [ei], [zet]). De griekse i (officieel i grec; de term ypsilon heb ik, hoewel hij naar mijn mening te prefereren is, in het Nederlands nooit geleerd) komt in dit alfabet niet voor. Verwarrend is ook dat we als hoofdletter IJ schrijven in plaats van Ij. (Het Spaans schrijft als hoofdletter Ll en niet LL, terwijl daar de ll toch ook als één letter beschouwd wordt.) In het voortgezet onderwijs wordt de verwarring nog groter door de exacte vakken. Daar wordt het teken y consequent uitgescholden voor [ei].
We hebben - terecht - nooit geleerd de lettercombinaties au, ei, ie, ou, etc. als afzonderlijke lettertekens te beschouwen. Dit waren gewoon samengestelde letters. Als men ons in het lager onderwijs nu maar verteld had dat ij óók zo'n samengestelde letter is, dan hadden we het alfabet kunnen leren als:... x, y, z (uitspraak: [iks], [i grec], [zet]; of voor mijn part:... [iks], [ipsilon], [zet]). Het verschil tussen ij en y was dan veel duidelijker en minder verwarrend geweest. Als we de ij consequent beschouwen als i + j, dan komt ze in het alfabet vanzelf tussen ii en ik. Nederlandse woordenboeken doen dit al jaren zo, en daar lijkt
| |
| |
iedereen tevreden over te zijn. Een voordeel hiervan is dat in het alfabet ruimte blijft voor het teken y, dat immers in talloze leenwoorden voorkomt. Sorteren met een computer levert op deze wijze ook geen enkel probleem op. H. Heestermans komt in NRC Handelsblad van 12 mei 1989 mede op grond van taalhistorische argumenten tot een soortgelijke conclusie.
| |
Onze spelling na 1992
P.M. Nieuwenhuijsen - hogeschooldocent Nederlands, Leeuwarden
Ook in de discussie over het wijzigen van de spellingregels is het noemen van het jaartal 1992 in de mode. In Onze Taal van juni gebeurt dit door mijn collega Wels. ‘Het is juist nu beter om het woordbeeld internationaal te houden voor zover het al internationaai is.’ Wels wil geen c's door k's vervangen zien. Nu is internationaal niet helemaal hetzelfde als ‘Engels en Frans’, al heeft Wels met die identifica tie geen moeite. Ik heb weleens gehoord dat onze belangrijkste handelspartner de Duitse Bondsrepubliek is. Het Duits is de taal van drie Europese staten: de meest gesproken taal van één land, zeer belangrijk in nog één, en een minderheidstaal in ten minste drie andere. In de spelling van het Duits wordt de k-klank door een k weergegeven, of het moet om uitgesproken vreemde woorden en namen gaan. Over internationaal gesproken: in de spelling van de Slavische talen is het ondenkbaar dat een k-klank door een c wordt weergegeven, en ook de onderdanen van de Europese supermogendheid (de USSR) kijken daardoor vreemd aan tegen die gewoonte, zelf gewend aan een schrift waarin de k nu juist gelijk wordt geschreven als de onze. Mocht iemand onder de indruk zijn van het klassiek imago van de c: de oude Grieken kenden geen c, en net als zij schrijven ook de huidige EG-Grieken talloze k's.
Maar ik vind dat er een belangrijker argument tegen het standpunt van Wels pleit. Waar bestaat eigenlijk de ‘spellingverwarring’ uit die hij wil voorkomen? Wie zich niet met vreemde talen bezighoudt, krijgt er zeker niets mee te maken. (Ik plaats geografische en persoonsnamen even buiten haakjes, maar die houden zich toch al niet aan spellingregels.) Wie vreemde talen leert, is alleen maar dankbaar als een woord als produkt nagenoeg (op c en k na) hetzelfde blijkt te zijn in het Engels en het Duits, en kan het hooguit verwarrend vinden dat het in het Frans een beetje anders is, maar dat is geen kwestie van spelling. Die hele spellingverwarring is een verzinsel.
Of gaat het de heer Wels om degenen die Nederlands willen leren? Want wil iemand die het Nederlands niet beheerst erbij gebaat zijn dat de spelling van het Nederlands de c's in accu handhaaft, dan zal hij toch het Nederlands moeten leren. En wie weleens getracht heeft iemand Nederlands te leren, weet hoe vervelend het is om telkens te moeten zeggen: ‘Inderdaad, het zou logischer zijn als we naast akker gewoon akku schreven, maar we pakken dit helaas niet logisch aan’, of ‘Je hebt kode geschreven zoals je mocht verwachten dat het moet, maar de spelling van het Nederlands is grillig.’
Verwarring zou kunnen worden voorkomen door degene die Nederlands leert, een consistent pakket regels voor te schotelen. Minder c's schrijven is nog maar een kleine stap in die utopische richting.
| |
Spelling en eigen identiteit
Dick Slagter - Tilburg
In Onze Taal van juni 1989 werd wederom uitvoerig stilgestaan bij de spelling van het Nederlands en dan met name bij de veranderingen die daarin zouden moeten worden aangebracht. Wat daarbij opviel, was het argument voor de keus van een bepaalde spelling: dat die spelling ook in het buitenland wordt gehanteerd.
Allereerst was daar het artikel van de heer P.A. Wels met als onderwerp de spellingvoorstellen van de Taalunie. Volgens de heer Wels dient de c in leenwoorden niet te worden vervangen door een k, omdat men dat in Engeland en Frankrijk ook niet doet. Hij gaat daarbij voor het gemak voorbij aan de Duitse taal, waarin de c massaal wordt vervangen door een k. Waarom deze nauw aan het Nederlands verwante taal niet in de beschouwing wordt betrokken, is niet duidelijk. De reden is vermoedelijk te vinden in het feit dat je alleen over de grens moet kijken als dat in de redenering te pas komt. De vervanging van c's door k's zou verwarring veroorzaken. Wels bedoelt dat het voor ons verwarrend is: voor het buitenland kan het onmogelijk verwarrend zijn, omdat het lezen en schrijven van Nederlands, helaas, een vrijwel uitsluitend Nederlandse bezigheid is.
De kroon in het juni-nummer wordt gespannen door de heer J. Berits, die zich afvraagt wat wij toch in 's hemelsnaam met de ei en de ij aanmoeten. De heer Berits staat voor het dilemma een keus uit beide te moeten maken en, niet voor één gat te vangen, redt hij zich daaruit door heel verrassend met een derde mogelijkheid te komen: de y. De y verdient om wel zeven redenen de voorkeur. Eén van die redenen is dat men zich in het Engels, ‘een soort hulp-Nederlands van de 21ste eeuw’, eveneens van de y bedient. Nog afgezien van de vraag wat nu precies onder het rampzalige ‘een soort hulp-Nederlands’ moet worden verstaan, is een dergelijke argumentatie werkelijk tè erg. Het valt nog mee dat het stukje van de heer Berits niet in het Engels is geschreven; het schijnt namelijk dat dit in Engeland de gewoonte is.
De vraag dringt zich op of de beide schrijvers in de sloot zouden springen indien dit in het buitenland gewoon zou zijn. Waarschijnlijk hebben zij reeds het zekere voor het onzekere genomen en hebben zij de sprong gewaagd, gezien het modderfiguur dat hier geslagen wordt. Het verbijsterende tekort aan besef van een eigen identiteit dat hier ten toon wordt gespreid, is vast en zeker niet van het buitenland afgekeken.
|
|