Congres ‘Onze talen’
Lof der variatie
F. Jansen - redacteur Onze Taal
Wie twee dagen achter elkaar bloemkool heeft gegeten, snakt naar sla. Muziekliefhebbers zouden gek opkijken als er op één avond drie vioolconcerten werden uitgevoerd. Een leraar die twee weken in dezelfde trui loopt, wordt daarop door de klas aangesproken. Kortom, variatie wordt gewaardeerd.
Taalvariatie niet. Het bestaan van variëteiten en taalvarianten vervult velen met zorg. Is het niet omdat de sprekers van dialecten en streektalen daardoor een maatschappelijke achterstand zouden hebben, dan is het wel omdat de kennis en het gebruik van variëteiten zo snel teruglopen dat de varianten met uitsterven worden bedreigd.
Nu zullen er ongetwijfeld medeleden zo vervuld zijn van geestdrift voor onze standaardtaal, dat ze aan diverse varianten graag actieve stervensbegeleiding willen geven. Zo een ben ik niet. Hoe meer variatie, des te beter. Ten eerste omdat veel sprekers en schrijvers te saai voor woorden zijn; en dat terwijl lezers afwisseling van vormen bijzonder op prijs stellen. Dat komt althans steeds weer naar voren uit de resultaten van stijlexperimenten. Ten tweede hebben al die varianten een identificerende waarde. U herinnert zich misschien de propagandafilmpjes van de politieke partijen in de verkiezingscampagne. Veel daarvan hadden de vorm van een reeks ‘gewone mensen’ die een aanbeveling deden. Opvallend was hoe weinig personen gebruik maakten van de variëteit die daar theoretisch het meest geschikt voor zou zijn: de formele standaardtaal. Waarschijnlijk zou echt standaard-Nederlands het de kijkers onmogelijk hebben gemaakt zich met de partijgangers te identificeren.
Sprekers kunnen dus door hun keuze mede laten uitkomen tot welke groep ze behoren. Een ander effect van die identificerende functie zien we in het AVRO-programma ‘Opsporing Verzocht’. Daarin wordt telkens na mededelingen over oogkleur en haar-implant van de boef ook een karakterisering van de taalvariëteit gegeven, zoals ‘spreekt een net soort Amsterdams’, ‘heeft een Middenlimburgse tongval’ of ‘een zachte g, maar geen Brabants’. Weet u dan hoe de boef spreekt? Ik zou er overigens heel wat voor willen geven om te weten te komen wat de gewone kijker zich bij zo'n typering voorstelt.
Er is nog een derde reden om dankbaar te zijn voor variatie. Varianten kunnen een expressieve functie vervullen als een spreker bewust een afwijkende vorm kiest om zijn gevoelens ten opzichte van gesprekspartners en het besprokene tot uitdrukking te brengen. Een voorbeeld is het volgende, waar gebeurde verhaal. Een Hollandse ambtenaar die al twintig jaar in Zuid-Limburg woonde en werkte, was helemaal Limburger geworden. Dat dacht hij tenminste, totdat hij eens een keer achter een drietal collega's liep die door een tegemoetkomende ambtenaar gegroet werden: ‘hojje’, ‘hojje’, ‘hojje’. Daarna klonk het - uiterst vriendelijk -: ‘daag’. Onze vorige minister-president had volop oog en oor voor deze functie van varianten, bijvoorbeeld toen hij van Brabant afscheid nam met ‘houdoe’. Zo liggen in onze talen tal van vormen te wachten op hergebruik als expressieve variant.
Kortom, kennis van onze talen is onontbeerlijk voor taalliefhebbers. Alleen boeven hebben wat te winnen bij het verlies aan variatie.