De schrijfhulp
Voorbeeldenboek voor veeleisende taalgebruikers?
Peter Burger & Jaap de Jong - Leiden
Schrijftalent ligt niet op straat, maar het staat wel elke dag in de krant. Wie De schrijfhulp doorbladert, moet wel tot de conclusie komen dat er al erg veel schrijvers zijn die wèl een heldere zin of een stuk met een kop en een staart op papier kunnen zetten. Erop vertrouwend dat een goed voorbeeld goed doet volgen, heeft Van Eijk haar nieuwe zelfhulpboek voor tobbende taalgebruikers voor een groot deel gevuld met staaltjes vakbekwaam proza van journalisten, columnisten en essayisten.
Voorbeelden van hoe het niet moet, zijn sterk in de minderheid: goede voorbeelden inspireren, schrijft Van Eijk in de inleiding, terwijl slechte de lezer de moed kunnen ontnemen als hij niet meteen ziet wat er mis is.
Taalproblemen? Van Eijk helpt. Na de veelverkochte adviesboeken De taalhulp (tiende druk) en De brievenhulp (achtste druk) gaf Inez van Eijk in 1987 De spreekhulp uit. Nu volgt: De schrijfhulp, 187 pagina's stijl en structuur voor gevorderden.
Al in eerdere publikaties, zoals Honderd helden uit de Nederlandse literatuur en de verzameling Dooddoeners en stoplappen heeft Van Eijk bewezen dat ze kan bloemlezen, maar ze doet hier meer: ze analyseert, ze becommentarieert, ze zet de sterke en zwakke kanten van haar citaten op een rijtje. Toch is De schrijfhulp in de eerste plaats een voorbeeldenboek, het geeft meer tekst dan uitleg. Dat is af en toe jammer, want kwaliteit spreekt niet altijd voor zichzelf.
Waar Van Eijk analyseert, is ze niet telkens even helder. Ze mijdt academische nomenclatuur en schoolboekentaal, maar gebruikt zelf een instrumentarium dat soms te bot is om diep te snijden bij de ontleding van een citaat. Wat is precies een ‘worstzin’ (blz. 113-114)? En zit de lezer te wachten op vervanging van de bekende stijlfiguur ‘ironie’ door de weinig verhelderende term ‘gedachtensprong’ (48)? Ook nogal van de koude grond is de ‘driedeling’ die Van Eijk in elke tekst wil vinden, tot in het kleinste krantebericht.
Minder geslaagd vinden we verder het lange stuk over alinea's. Twee en een halve pagina citaat en vijf pagina's commentaar, eerder iets voor een schoolboek. Hier - maar niet alleen hier - wordt De schrijfhulp ook het slachtoffer van de zuinige vormgeving: één enkel plaatje, moederziel alleen op blz. 34, overal dezelfde bladspiegel en alle citaten in hetzelfde lettertype als de rest van de tekst. De hulpzoekende lezer die zich had voorgenomen om het héle boek van voor naar achter uit te lezen (daartoe gemaand in de inleiding, ‘want anders werkt het niet’, zegt Van Eijk), slaat hier schuldbewust een paar pagina's over en hoopt dat het snel weer leuk wordt.
Opmerkelijk is bovendien dat substantiële aandacht ontbreekt voor de herziening van de tekst, het belangrijke en terugkerende onderdeel van het schrijfproces, dat leidt tot derde, vierde en vijfde versies.