| |
| |
| |
| |
Heliotropist
J.C. de Munck - Vakgroep Mathematische en Fysische Geodesie, T.U. Delft
Op blz. 105 van het juni-nummer legt mevrouw Roose de lezers de vraag voor welk beroep een van haar voorvaders als ‘heliotropist’ uitoefende. Bij de Rijksdriehoeksmeting maakte men tot en met de eerste helft van de twintigste eeuw gebruik van een heliotroop bij hoekmetingen over grote afstand (bijv. 30 km). Dit was een spiegeltje dat geplaatst werd boven het richtpunt (meestal op een kerktoren). Dit spiegeltje werd zo opgesteld dat het licht van de zon (die dus wèl moest schijnen) teruggekaatst werd naar het punt waar de hoekmeting verricht werd. In verband met de beweging van de zon moest dit spiegeltje voortdurend bijgesteld worden (met behulp van een hamertje en met gebruikmaking van een kijkertje). Een heliotropist was (bij de Rijksdriehoeksmeting) iemand die het spiegeltje bediende.
| |
PTT-richtlijn voor adresseren
Cora van der Meer - In- en externe betrekkingen, PTT Nederland NV
In het mei-nummer van Onze Taal geeft de redactie van Onze Taal in het artikel ‘Vraag en antwoord’ richtlijnen voor het adresseren van post. In dit artikel wordt kritiek geuit op de PTT-richtlijn dat op poststukken de plaatsnaam steeds met hoofdletters dient te worden geschreven. De redactie stelt dat het handig zou zijn als de PTT-richtlijn wordt veranderd. Als reden daarvoor wordt aangevoerd dat deze indruist tegen het algemeen taalkundig gebruik.
De reden dat de PTT het gebruik van hoofdletters aanbeveelt, is ontstaan op praktische gronden, namelijk om de sortering op plaatsnamen efficiënter te doen verlopen. In de praktijk blijkt dat, als mensen hoofdletters schrijven, dit de leesbaarheid ten goede komt. Hoofdletters zijn voor onze sorteerders en bestellers duidelijker. Bovendien bevordert dit de eenduidigheid en de uniformiteit.
Vandaar dat niemand ermee gebaat is als de PTT deze richtlijn zou wijzigen.
| |
Oorzaak, reden en verklaring
P.M. Nieuwenhuijsen - docent taalkunde, Leeuwarden
Naar aanleiding van de uitleg door prof. Dietz (op blz. 107 van het juninummer) over de woorden omdat en doordat een korte beschouwing. Voor veel mensen zijn de begrippen ‘reden’ en ‘oorzaak’ onhelder. Ik geloof dat die onhelderheid onstaat doordat men ervan uitgaat dat het absolute begrippen zijn. Met andere woorden: men verwacht dat een zin als ‘de monteur had de remmen verkeerd afgesteld’ altijd een reden dan wel altijd een oorzaak aangeeft, en dat dat aan de zin zelf te zien is.
Zoals Dietz duidelijk maakt met een van zijn voorbeelden, is dat niet zo. In het voorbeeld ‘Ik reed de monteur dood, omdat/doordat hij mijn remmen verkeerd had afgesteld’, is het juist de interpretatie van ‘Ik reed de monteur dood’ die bepaalt of de bijzin een reden dan wel een oorzaak noemt.
Tot zover ben ik het met de heer Dietz volledig eens. Ik wil echter wijzen op een type zinnen dat de zaak compliceert. In ‘Gras is groen omdat/doordat er chlorofyl in zit’ kan de aanwezigheid van chlorofyl de oorzaak worden genoemd van de kleur van gras. Dikwijls zal degene die zo'n zin gebruikt er echter eerder op uitzijn een verkláring te geven voor de kleur van gras. Dit is niet helemaal hetzelfde als het noemen van een oorzaak. Het verschil is wellicht een kwestie van presentatie: een verklaring wordt gepresenteerd als iets subjectiefs. Net als een reden dus. Ik ben ervan overtuigd dat daardoor omdat zo aanvaardbaar klinkt in de genoemde zin. Ik kan omdat in die zin niet afkeuren.
Aan het eind van zijn stukje maakt Dietz zich nogal boos over ‘Dit komt omdat...’ Naar mijn mening is dit geen ‘stoplap’, maar de spreektaalvorm van ‘de verklaring hiervoor luidt volgens mij...’ Hiermee is het zeer frequente gebruik van omdat na dat komt verklaard.
Met dit alles wil ik niet gezegd hebben dat er op dit gebied geen fouten worden gemaakt en dat het niet de moeite waard is die fouten te lijf te gaan. Integendeel, ik verdedig zelfs al jaren de stelling dat er in het onderwijs beter naar dit onderwerp kan worden gekeken dan naar allerlei futiliteiten in het traditionele grammaticaboekje.
| |
Schijnlogica
Mark van Atten - Rotterdam
In Onze Taal van juni 1989 laat Jules Welling op pagina 109 de volgende som zien:
een halfvol glas = een half leeg glas
een halfvol glas = een half leeg glas +
een vol glas = een leeg glas
Je hoeft geen Gödel te zijn om te zien dat deze ‘logica’ niet klopt. Als we namelijk twee halflege glazen bij elkaar optellen, dan hebben we als resultaat een leeg glas EN een vol glas! Idem voor de halfvolle glazen. De uitkomst van de optelling moet dus zijn: een vol glas en een leeg glas = een leeg glas en een vol glas.
Hieruit volgt dat een vol glas gewoon een vol glas is. Iedere cafébezoeker zal dat onmiddellijk beamen.
| |
| |
| |
Voor diakrieten nog even geduld a.u.b.
A. de Graaf - adviseur organisatie en automatisering, Lopik.
De heer Albertz (Onze Taal juni 1989, blz. 97) wijt het negeren van diakrieten door computers aan ‘taalongevoelige software-ontwerpers’. Dit gaat wel wat erg ver. Het (veelal) ontbreken van leestekens op door afdrukeenheden van computers geproduceerde tekst heeft verschillende oorzaken.
Computersystemen waarmee massale hoeveelheden gegevens worden verwerkt (bij banken, verzekeringsmaatschappijen, overheid, enz.), hebben voor dit doel ontwikkelde afdrukeenheden. Deze afdrukeenheden zijn geconstrueerd voor het in hoog tempo afdrukken van enorme hoeveelheden tekst, met een snelheid van tussen de 120 en 180 regels per minuut. Omdat het aantal plaatsen voor schriftelementen op deze afdrukeenheden beperkt is, staan er meestal slechts hóófdletters, enkele leestekens en de cijfers 0 t/m 9 op. Diakrieten ontbreken. Het feit dat veel van deze apparatuur uit Engelstalige landen afkomstig is (waar het gebruik van diakrieten bijna te verwaarlozen is), speelt hierbij waarschijnlijk ook een rol.
Kleinere computersystemen of systemen die niet primair ontwikkeld zijn voor het massaal afdrukken van teksten, hebben afdrukeenheden die volgens een ander principe werken (in het jargon ‘matrixprinters’ of ‘laserprinters’). Hierbij wordt het schriftelement bij het afdrukken opgebouwd uit een aantal puntjes (‘dots’). Bij dergelijke afdrukeenheden is het zeer wel mogelijk diakrieten en andere leestekens af te drukken. De produktietijd voor het afdrukken van (bijvoorbeeld) een blad A4 ligt echter een factor 20 tot 30 hoger dan bij de afdrukeenheden van de eerder genoemde systemen. Het verschil bij het afdrukken van 40.000 verzekeringspolissen moge duidelijk zijn.
Er is echter hoop voor de leestekendragers. De techniek schrijdt voort en er worden nu afdrukeenheden ontwikkeld die met het ‘puntjesprincipe’ toch in een hoog tempo grote hoeveelheden tekst kunnen afdrukken. Dergelijke apparaten zijn echter uitermate kostbaar. Bovendien is ‘oude’ apparatuur nog lang niet altijd afgeschreven.
Er is nog een ander lichtpuntje: het GBA-project (de automatisering van de Gemeentelijke Bevolkingsadministraties, die begin jaren negentig operationeel moet zijn) schrijft het gebruik van hoofdletters en kleine letters en het gebruik van diakrieten verplicht voor!
| |
Ken je pc, en zet accenten
H.P. de Roos - Groningen
Af en toe verneem ik uit kranten en bladen dat gebruikers van een pc niet volledig op de hoogte zijn van alle mogelijkheden daarvan. Een voorbeeld levert het artikel ‘Troost voor umlautdragers’ (blz. 97, juni-nummer Onze Taal). Daarin lezen wij: ‘Dat de computer echter accenten als de aigu, etc. volkomen negeert (...)’.
Het kan gebeuren dat de gebruikte printer dit euvel vertoont, maar dat staat hier niet. De computer krijgt alle schuld, een schuld die aan het verkeerde adres is gericht. De meeste progamma's, zowel voor tekstverwerking als andere, staan op de pc's onder MS-DOS. In dit besturingsprogramma is een zogenoemde ASCII-tabel opgenomen, waarmee in elk onderliggend programma accenten kunnen worden aangebracht in de tekst. Het is zelfs zo dat zij daarin niet worden behandeld als leestekens, maar als letters. Het enige wat men moet doen is: ALT vasthouden en op het numerieke toetsenbord een bepaald getal intoetsen. De letters met diakritische tekens zijn met hun code in elke handleiding voor MS-DOS te vinden.
De beschuldiging dat softwareontwerpers taal ongevoelig zijn, gaat derhalve hier niet op. De ontwerper heeft zelfs rekening gehouden met vreemde tekens zoals in het Deense alfabet voorkomen. Het is slechts de vraag of de gebruiker een printer heeft aangeschaft die dit alles verwerken kan. Op het scherm is er niets aan de hand.
| |
Naschrift
Drs. H. Chr. Albertz - Den Haag
Uit de reacties op mijn stukje over de umlaut in het juni-nummer blijkt (kort samengevat) dat niet de ontwerpers van hardware of software blaam treft voor het verwaarlozen van accent- en leestekens in het computerschrift, maar de gebruikers (‘gebrek aan kennis’ of, erger nog, ‘luiïgheid’, schrijft een der reagerenden.) Mijn excuses dus aan de computertechnici! Ook tekens als cedille, tilde, trema, enz. vormen voor de moderne (kleine) computer geen probleem. Wie meer gedetailleerde informatie wenst, mag rechtstreeks aan mij schrijven: Aardbeistraat 9, 2564 TM Den Haag.
| |
Morele maatstaven voor taalgebruik
Esterella de Roo - studente taalkunde, Leiden
Er moet een normerende commissie voor taal komen, aldus de heer F. Droste in het aprilnummer van dit jaar. De commissie moet syntactische en morfologische afwijkingen (zoals ‘hun hebben...’) in de ban doen en krijgt zeggenschap over de spelling. Dit laatste zal geen zware taak worden, daar de heer Droste van mening is dat de spelling de eerstvolgende eeuw maar moet blijven zoals ze is. Verder moet de commissie zich bezighouden met leenwoorden en modewoorden. Beide zijn voor hem taboe en moeten worden geweerd. Dit op grond van argumenten die ik eigenlijk niet verwacht van een taalcommissie: ze worden gebruikt uit ijdelheid, behaagzucht, modegedoe en een behoefte om erbij te horen. Een commissie die kennelijk het taalgedrag met morele maatstaven wil beoordelen, kan met de bovengenoemde taken natuurlijk niet volstaan. Zij zou, om maar eens een voorbeeld te geven, ook het beledigen en discrimineren van
| |
| |
(minderheids)groepen in taal moeten veroordelen. Het is tenslotte zeer denigrerend om te spreken van een vrouwtje en vrouwenlogica. Terwijl uitdrukkingen als een jodenstreek en aan de joden overgeleverd zijn een middeleeuws vooroordeel in stand houden. Naar mijn mening zijn dìt de dingen die in de ban gedaan moeten worden.
| |
B.V. met punten
Mr. B.S. Veldkamp - Amsterdam
In het mei-nummer van Onze Taal komt de verwarring over de plaatsing van punten in de afkortingen N.V. en B.V. aan de orde.
Een sleutel voor dit probleem kan worden gevonden in het Burgerlijk Wetboek. Boek 2 daarvan (Rechtspersonen) kent twee bepalingen die, voor de besloten vennootschap, luiden als volgt:
De naam vangt aan of eindigt met de woorden Besloten Vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hetzij voluit geschreven, hetzij afgekort tot ‘B.V.’
Het is nog maar de vraag wat de normatieve kracht van deze wet is op het gebied van de spelling. Maar een vennootschap heeft zich hieraan, zou ik denken, net zo goed te houden als aan meer spectaculaire voorschriften van Boek 2. En zo zou dus het advies ‘Volg zoveel mogelijk de huisstijl van het bedrijf waaraan u de brief stuurt’ moeten leiden tot de juiste uitkomst: B.V., met punten.
Naamloze vennootschappen
AFDELING 1
Algemene bepalingen
Art. 67 192
bevatten de naam, de zetel en het doel van de vennootschap.
2. De naam vangt aan of eindigt met de woorden Naamloze Vennootschap, hetzij voluit geschreven, hetzij afgekort tot ‘N,V.’.
| |
Spellingwet ondergeschikt
Mr. G.H. Verwoerd - Almelo
Op blz. 102 van het juni-nummer vraagt de heer P. Aben zich af bij welke wet de spelling van de Nederlandse taal is geregeld. In een aantal voorbeelden geeft hij afwijkingen van de spellingwet uit 1947. De vraag daarbij is of òf de spellingwet òf andere, specifiekere wetten die (mede) iets over spelling bepalen, het laatste (‘hoogste’) woord hebben over een schrijfwijze.
In de Aanwijzingen voor de wetgevingstechniek (Besluit van de ministerpresident van 14 februari 1984) wordt onder het kopje ‘Algemene aanwijzingen van redactionele aard’ onder 6 onder meer het volgende vermeld:
‘Voor het gebruik van hoofdletters in de namen van openbare instanties en dergelijke geldt als hoofdregel, dat de officiële schrijfwijze moet worden gevolgd, zoals die blijkt uit de Grondwet, wet, instellingsbeschikking, statuten en dergelijke. Indien op grond van deze documenten verschillende schrijfwijzen mogelijk zijn, dient bij de keuze de volgende rangorde te worden aangehouden. In de eerste plaats wordt bezien of uit de Grondwet een bepaalde schrijfwijze kan worden afgeleid. Indien uit de Grondwet niet een bepaalde schrijfwijze volgt, wordt bezien of anderszins uit wet, instellingsbeschikking, en dergelijke een bepaalde schrijfwijze kan worden afgeleid. Het zal hierbij in de meeste gevallen gaan om namen van instellingen en organen die in wetten, koninklijke besluiten en dergelijke hun grondslag vinden.’
Ik denk dat de heer Aben hier wel even stil van wordt. Geen enkele verwijzing naar de spellingwet! De tweede koude douche die ik voor hem heb, is dat de heer Aben toch geen gelijk heeft! Waarom? In het recht geldt de stelregel dat bijzondere wetten voor algemene wetten gaan. Dit betekent dat elke wet kan afwijken van de spellingwet. Sterker nog: een andere wet kan zelfs een andere schrijfwijze van een bepaald woord geven. Of dit een goede zaak is, laat ik in het midden.
| |
Lex specialis
J.M. Stevers - Leiderdorp
Uit de bijdrage van de heer Aben in Onze Taal van juni 1989 blijkt dat hij geen jurist is. Daarmee is overigens niets ten nadele van de auteur gezegd. Juristen zijn grootgebracht met de wetenschap dat de ene wet iets kan regelen in afwijking van een andere wet. Dat is maar goed ook, want anders zou een wet nooit gewijzigd kunnen worden. Het is ook mogelijk dat twee tegelijk geldende wetten op hetzelfde onderwerp betrekking hebben. Doorgaans is die situatie onopzettelijk gecreëerd, want anders zou de maker van de latere wet daarmee wel rekening gehouden hebben bij het opstellen van die wet. Om uit dit probleem te komen, heeft de rechtswetenschap een principe bedacht dat al eeuwenlang bekend is: bij strijdigheid van twee wetten heeft de wet voorrang die het meest specifiek een bepaald onderwerp regelt. Dit wordt samengevat met het adagium ‘lex specialis derogat lege generali’.
Dat brengt mij tot de conclusie van Aben. Een specifieke wet kan dus heel goed de spelling van een woord regelen op een wijze die afwijkt van de algemene wet en de daarop gebaseerde regels. Het zou natuurlijk wel zo handig zijn als dit niet zou gebeuren c.q. niet nodig was, maar onmogelijk is het bepaald niet. Gezien de kritiek op het Groene Boekje èn op de voorstellen van de Taalunie lijkt mij dat ook geen ramp.
| |
Naschrift
P.H.M. Aben - hoofd afdeling Voorlichting, Landbouwuniversiteit Wageningen
Het adagium dat de heer Stevers aanvoert, was mij niet onbekend. Het biedt echter alleen houvast indien de lex specialis en de lex generalis beide een en hetzelfde terrein - hier dus dat van de spelling - beogen te regelen. Een wet op de advocatuur, waarin één woord afwijkend wordt gespeld, noem ik geen lex specialis in relatie tot de spellingwet. Dat zelfde zou ik van de wet op het Wetenschappelijk Onderwijs willen zeggen. Wel zou een wet op de spelling van buitenlandse aardrijkskundige namen een lex specialis kunnen zijn. Ik houd het er dus op dat de spelling alleen en uitsluitend in spellingwetten - hetzij algemene, hetzij bijzondere - geregeld kan worden.
| |
| |
| |
‘Ten minste houdbaar’ wel houdbaar?
G. Lansink - Enschede
Op bladzijde 107 van het juninummer van Onze Taal stelt Jan Bruens heel terecht dat op levensmiddelenverpakkingen vaak Tenminste houdbaar tot... staat vermeld, in plaats van het correcte Ten minste houdbaar tot...
De formulering bevat nog een tweede probleem. Als we onze beschouwing toespitsen op houdbaar, rijst er twijfel. Is dit nu wel het juiste woord? Gaat het niet meer om de consumptie, het gebruik van de produkten?
In principe kan ik een blik spinazie tot járen na de houdbaarheidsdatum in onaangebroken vorm ‘houden’. Toegegeven, bij het openen zullen een gasmasker en een degelijke inboedelverzekering aanbevelenswaard zijn. Dat neemt echter niet weg dat houdbaarheidsdatum en houden weinig met elkaar gemeen hebben. Het gaat niet om het houden, alles draait om het gebruik van het produkt. Daarom lijkt mij de aanbeveling Gebruiken vóór... veel toepasselijker en dus ‘klantvriendelijker’, ondanks de wat blafferige commando-toon (die, héél functioneel, een wittedoktersjassen-autoriteit uitstraalt!). Daarbij laat vóóŕ geen enkele twijfel toe omtrent het aanbevolen uiterste tijdstip van consumptie. Vóór 22 augustus betekent dat het produkt ná 21 augustus om 12 uur 's nachts verboden goed is geworden.
|
|