Een onwoord: kinderbijslag
Robert-Henk Zuidinga
In de afgelopen decennia was een van de opmerkelijkste taalontwikkelingen dat veel woorden op -er op -ende gingen eindigen. Sociaal, cultureel of maatschappelijk werk(st)er werd sociaal, cultureel of maatschappelijk werkende; ziekenverzorg(st)er werd ziekenverzorgende. In een vraaggesprek had de schrijver Heere Heeresma het over zijn ‘lezenden’; die was nieuw voor mij.
De meest gehoorde verklaring voor deze ontwikkeling is dat hierdoor het verschil tussen de mannelijke en vrouwelijke vorm wegvalt. Dat is op zichzelf een gunstig verschijnsel, omdat tot dan in de meeste gevallen met de mannelijke versie werd volstaan, op zijn hoogst aangevuld met m/v of de toelichting dat waar (bijvoorbeeld) deelnemer stond, men ook deelneemster geliefde te veronderstellen. Ik geloof wel dat dat een rol speelde, maar niet dat het de belangrijkste oorzaak was. Het is volgens mij een uiting van een verweking van onze taal, waarbij voor hetzelfde begrip steeds meer taal nodig is; een taalverschijnsel dat ik in eerdere publikaties aangeduid heb met taalinflatie.
Het voornaamste bewijs dat dit verschijnsel niet - uitsluitend - met het geslacht te maken heeft, is dat er nog veel meer voorbeelden van zijn; zoals het uitdijen van in het algemeen tot in zijn algemeenheid, van doel tot doelstelling (of van vraag tot vraagstelling), van probleem tot problematiek. En daar speelt het geslacht in het geheel geen rol.
Een viertrapsvoorbeeld van die taalinflatie is te vinden in de sociale sector. Die werd oorspronkelijk onder meer bevolkt door steuntrekkers, die, ergens na de Tweede Wereldoorlog, werden verdrongen door uitkeringstrekkers. Dat klonk al aardiger. Dat veranderde in de loop van de warme jaren zestig - u voelt hem aankomen - in uitkeringstrekkenden en uiteindelijk in uitkeringsgerechtigden. Is er in de loop van die ontwikkeling iets veranderd voor de betreffers (later werd dit: betreffenden)? Nee, het waren uitsluitend veranderingen in de verbaal-cosmetische sfeer. Teweeggebracht door de politiek, die, als ze niets substantieels te bieden heeft, het altijd nog in (ogenschijnlijk) aantrekkelijker woordgebruik kan zoeken.
Het is daarom op zijn zachtst gezegd opmerkelijk dat er een term is die sinds zijn introductie in 1939 van dit politiek gefröbel gevrijwaard is gebleven: kinderbijslag. Een onappetijtelijk woord, waarvan de tweede helft een afgeleide is van een werkwoord - bijslaan - dat het Nederlands (in deze betekenis) niet eens kent.
Kenmerk van het misbruik dat de politiek van de taal maakt, is dat nare maatregelen vriendelijker klinken; daarom werd trekken veranderd in recht hebben op. Er zijn inmiddels vele gelegenheden geweest om ook kinderbijslag zo'n opknapbeurt te geven, al was het maar alle keren dat hij niet aan de financiële inflatie werd aangepast.