Onze Taal. Jaargang 58
(1989)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
De Bertnorm
| |
Reagan-MondaleAnalyse van politiek taalgebruik met behulp van ‘fantasy theme analysis’ kan inzicht geven in de retorische doeleinden van sprekers of partijen. Zo'n analyse helpt een lezer bij het herkennen van politieke stokpaardjes en clichés, en maakt duidelijk welke stereotypen aan een bepaalde stellingname ten grondslag kunnen liggen. Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van Bormanns analyse van de debatten tussen Reagan en Mondale bij de presidentsverkiezingen van 1984. In zijn opvatting schoot Mondale in retorisch opzicht te kort, doordat diens ‘fantasy themes’ onvoldoende samenhang vertoonden en bovendien te weinig aansloten bij de verwachtingen van de Democraten. Het probleem waar Mondale mee te kampen had, was de erfenis van de New Deal met het ‘fantasy theme’ van de beschermende overheid, die het recht en zelfs de morele plicht heeft op te treden op het gebied van de mensenrechten en de sociale zekerheid. Een aantal termen en begrippen hoort voor de kiezers bij de New Deal en daarmee bij de Democraten. Hiertegenover stellen de Republikeinen van oudsher het ‘fantasy theme’ van de Democraten als een partij van fiscale onverantwoordelijkheid, die de inflatie aanwakkert met dure programma's voor ontwikkelingslanden en uitkeringsgerechtigden.
De Amerikaanse kiezers zijn er volgens Bormann aan gewend om door hun partij vertegenwoordigers op een aantal vaste termen en uitspraken getrakteerd te worden. Dat betekent dat politici die van historische ‘fantasy themes’ willen afwijken, het in retorisch opzicht extra moeilijk hebben. Dit bleek in het eerste debat tussen Reagan en Mondale, waarin de laatste begon met vragen over de schuldenlast - waarmee hij aansloot bij het ‘fantasy theme’ van zijn tegenstander! Ook later in de verkiezingsstrijd maakte Mondale vaak gebruik van onderwerpen die niet tot het bekende repertoire van de Democraten behoorden en die de kiezers in verwarring brachten. De Republikeinen bleven daarentegen vasthouden aan hun bekende thema's en slaagden er daardoor volgens Bormann in een politiekretorisch concept over te brengen dat het publiek aansprak en tijdens de verkiezingen een terugkerend motief kon vormen. | |
Leuzen in NederlandZou Bormanns analyse ook op de Nederlandse situatie toegepast kunnen worden? Ook hier spelen ‘fantasy themes’ een grote rol in het politieke debat, wat duidelijk tot uiting komt in een klassieke tegenstelling tussen CDA en VVD enerzijds en PvdA anderzijds. De ‘partij van de fiscale onverantwoordelijkheid’ is dan natuurlijk de PvdA. In goed Nederlands wordt dit ‘fantasy theme’ doorgaans aangeduid met de term potverteren. Wiegel gebruikte het woord graag, Voorhoeve neemt de fakkel over door in een reactie het verkiezingsprogramma van de PvdA ‘een graai uit de spaarpot van het huidige kabinet’ te noemen (NRC 23 mei 1989).
Voor zichzelf hanteert de PvdA echter het ‘fantasy theme’ van de solidariteit. Geen overheidsgeld voor particuliere consumptie (dat is biefstuk-socialisme) maar een sturende overheid. Het CDA is in deze visie de partij die het ‘gebouw van de sociale voorzieningen wil afbreken’, een verwijt dat nog weleens wil komen bovendrijven in de discussie over de koppeling van lonen en uitkeringen. Zelf vertaalt het CDA zijn visie op de sociale voorzieningen in de ideologie van de verantwoordelijke samenleving, waarbij de metafoor hoort dat de overheid initiatieven laat aan de krachten van het maatschappelijk middenveld.
Het Nederlandse meerpartijenstelsel zorgt er echter voor dat de overzichtelijke tegenstellingen van het Amerikaanse dualisme niet onverkort gehandhaafd kunnen worden. Alleen al de drie groten zorgen voor voldoende verwarring. CDA-fractievoorzitter De Vries ziet zich genoodzaakt tegenover de VVD andere ‘fantasy themes’ uit te spelen dan tegenover de PvdA; in het eerste geval moet de nadruk gelegd worden op de ‘sociale aspecten’, in het tweede geval op de ‘sobere overheid en de eigen verantwoordelijkheid van maatschappelijke organisaties’. | |
[pagina 145]
| |
Dit impliceert bovendien dat bij ons in veel sterkere mate dan in de VS geput wordt uit de thema's van de tegenpartij(en). De zorg om het milieu was vroeger een thema dat met D'66 en de PPR geassocieerd werd; nu is het van iedereen. Het CDA wil een herstel van de koppeling tussen lonen en uitkeringen, van oudsher een PvdA-thema. Bovendien wordt de CDA-partijraad zijn eigen ideologie van de verantwoordelijke samenleving ontrouw door aan een paragraaf over verzuring de volgende tekst toe te voegen: ‘Waar zelfregulering te kort schiet, moet de overheid ingrijpen.’ (NRC 29-5-1989) Kennelijk is het ‘maatschappelijk middenveld’ toch niet helemaal te vertrouwen. En zo is een situatie ontstaan waarin het taalgebruik niet altijd meer een duidelijke indicatie is van de politieke signatuur van de spreker. Van wie is de metafoor ‘de overheid als schild voor de zwakken’? Lubbers en Kok gebruiken haar allebei. Van welk programma zijn de trefwoorden ‘samenhang, evenwicht, rechtvaardigheid’? Het is de PvdA, maar het had ook op de politiek ‘van het hart en het verstand’ van het CDA kunnen slaan. En welke partijen zijn verantwoordelijk voor de programma's Bewogen beweging, Verder kijken, Verantwoord voortbouwen en Zelfstandig solidair? Wie het weet, heeft de kranten goed gelezen, maar uit de namen valt het niet gemakkelijk af te leiden. De taal van de politiek wordt steeds meer de taal van het midden, de taal van de man die al door zijn naam het vleesgeworden gemiddelde belichaamt: Bert de Vries. Niet voor niets werd Kok in een interview in NRC-Handelsblad ‘de Bert de Vries van links’ genoemd. Verkiezingsstrijd 1989: de Bertnorm in taalgebruik. |
|