| |
| |
| |
Drogredenen in de politiek
Nico Groen & Erik Viskil
Tijdens de opwinding over de bezuinigingsplannen van het kabinet-Van Agt in 1978 werd door het CDA beweerd dat de VVD weinig oog had voor de sociaal zwakkeren. Rietkerk, de toenmalige fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer, reageerde fel op die kritiek: ‘Het is pure demagogie als de VVD wordt afgeschilderd als de partij die de oorlog zou verklaren aan de niet-actieven. Het is een drogreden dat de VVD de partij zou zijn alleen voor de actieven.’
Had Rietkerk gelijk met zijn verwijt dat het CDA zich van een drogreden bediende? Uit zijn woorden kan worden opgemaakt dat hij meent dat het gebruik van drogredenen een vorm van volksmennerij is en dat het min of meer gelijk staat aan liegen. Aristoteles, de grondlegger van de drogredentheorie, zou het daar niet mee eens zijn. In de optiek van de Griekse filosoof houdt het gebruik van drogredenen heel wat meer in dan dat de waarheid geweld wordt aangedaan. Drogredenen zijn volgens hem discussiefouten: het zijn zetten in een debat waarmee een spreker schijnbaar een stelling weerlegt, maar dat feitelijk niet doet. Een drogredenaar is iemand die zijn tegenstander probeert te doen geloven dat diens stelling is weerlegd en het daarmee doet voorkomen dat híj degene is die het debat gewonnen heeft.
Ook volgens de moderne drogredenenleer is Rietkerks verwijt niet terecht. Tegenwoordig worden drogredenen nog steeds als verkeerde discussiezetten gezien. Nieuw is dat deze zetten worden beschouwd als taalgebruiksfouten. Het zijn schendingen van voorwaarden die discussianten moeten naleven om het op een redelijke wijze met elkaar eens te kunnen worden. Het bereiken van overeenstemming over de aanvaardbaarheid van een bepaald standpunt wordt daarbij als het doel van een discussie beschouwd. De uitspraak van het CDA zou dus een drogreden zijn wanneer ermee zou worden verhinderd dat de VVD en het CDA het over de aanvaardbaarheid van een standpunt eens zouden kunnen worden. Van zo'n situatie lijkt geen sprake. De uitspraak van het CDA is geen discussiezet die ter rechtvaardiging van een bepaald standpunt naar voren wordt gebracht, maar veeleer zèlf een standpunt, waarvan door middel van een discussie moet worden nagegaan of het bestand is tegen kritiek. Het CDA kan dus geen voorwaarde voor het oplossen van een verschil van mening hebben overtreden.
Wie geen discussiezet naar voren brengt, kan met het geven van een verkeerde voorstelling van zaken ook niet van het doen van een verkeerde discussiezet worden beticht.
Voorstel voor een wandbord met discussiereglement in de Tweede Kamer
Wat kan in de politiek dan wèl als een drogreden worden beschouwd?
| |
De stok als wapen
Aan de vooravond van de kabinetscrisis in 1989 gaf VVD-fractievoorzitter Voorhoeve de verslaggever van Den Haag Vandaag te kennen dat zijn partij de vertrouwensvraag weleens aan de orde zou kunnen stellen wanneer het kabinet niet aan de wensen van de VVD zou toegeven. Klaarblijkelijk was het louter Voorhoeves intentie de televisiekijker hiermee te informeren over de visie van zijn partij. Of wilde hij met deze uitspraak ook het resultaat van de discussie in de Kamer beïnvloeden? Het laatste lijkt aannemelijk: Voorhoeve bedoelde zijn woorden als een hint aan het kabinet om van standpunt te veranderen. Daarmee overtrad hij de voorwaarde dat een discussietegenstander er niet met dreigementen toe mag worden aangezet zijn standpunt in te trekken, wat in de klassieke terminologie bekendstaat als argumentum ad baculum of drogreden van de stok.
Het gebruik van deze verkeerde discussiezet in de politiek houdt wel vaker in dat er met opstappen of naar huis sturen wordt gedreigd. Zo vertrouwde Van Agt als minister van Justitie in 1974 een verslaggever toe dat de abortuskwestie hem een kabinetscrisis waard was en gaf ministerpresident Lubbers vorig jaar te kennen dat een motie van wantrouwen tegen zijn minister van Buitenlandse Zaken Van den Broek ook zijn eigen aftreden tot gevolg zou hebben.
| |
Orde!
Dat politici vooral met opstappen dreigen en niet met iets gewelddadigs, kan worden verklaard uit het feit dat zij zich dienen te houden aan het Reglement van Orde. Artikel 65.2 van dit reglement verbiedt de kamerleden elke vorm van onbetamelijk gedrag. Een dreigement als ‘Solliciteert u naar een pak slaag?’ zal men in de Kamer dan ook niet gauw horen. Evenmin mogen de leden elkaar beschimpen, uitfoeteren of verdacht maken. In het uitsluiten van het gebruik van drogredenen voorziet het Reglement van Orde echter niet. Discussies mogen op allerlei manieren worden gedwarsboomd, zolang de uitlatingen waarmee dat gebeurt maar niet in strijd zijn met de artikelen van het reglement.
Reglement van Orde, artikel 65.2. Wanneer een lid beledigende uitdrukkingen gebruikt, de orde verstoort, zijn plicht tot geheimhouding schendt of, zij het slechts door het betuigen van instemming, aanspoort tot onwettige handelingen, wordt hij door de Voorzitter vermaand en in de gelegenheid gesteld de woorden die tot de waarschuwing aanleiding hebben gegeven, terug te nemen.
| |
| |
Een van de weinige drogredenen waarvan het gebruik door de werking van de fatsoensregel van de Kamer enigszins wordt beperkt, is het argumentum ad hominem. Met deze drogreden wordt de tegenstander persoonlijk aangevallen, waarmee wordt getracht hem het recht te ontzeggen een standpunt naar voren te brengen. Dit kan worden gedaan door hem als dom, onbetrouwbaar of partijdig voor te stellen, zijn motieven verdacht te maken of hem te verwijten dat hij het omgekeerde doet van wat hij predikt.
Vooral in de vorige eeuw en de eerste helft van deze eeuw zijn heel wat kamerleden wegens het gebruik van deze drogreden tot de orde geroepen. In 1863 werd het kamerlid De Brauw afgehamerd toen hij zich afvroeg:‘Wat zullen wij toch discuteren met een minister op wiens woorden wij niet volkomen kunnen vertrouwen?’ En Victor de Stuers, een van de beruchtste parlementsleden van deze eeuw, werd op de vingers getikt toen hij in 1915 de minister van Koloniën, Pleyte, verweet de Kamer een rad voor de ogen te draaien. Dat persoonlijke aanvallen tegenwoordig eerder door de vingers worden gezien, blijkt uit de Handelingen van de Tweede Kamer van 3 februari 1977. PvdA'er Van Thijn kon zonder dat de voorzitter ingreep zijn VVD-collega Wiegel ‘hypocriet’ noemen. Waarop ook de laatstgenoemde ongestoord zijn gang kon gaan: ‘Mijnheer de Voorzitter, ik meen dat dit soort opmerkingen meer zegt over het karakter van degene die de opmerkingen maakt dan van degene die ze toegevoegd krijgt.’
| |
De kiezer bespelen
Politici discussiëren niet uitsluitend met hun ambtgenoten. Wanneer zij hun beleid verdedigen ten overstaan van de pers, moeten zij in de slag met verslaggevers, die zich in veel gevallen als strijdlustige opponenten gedragen. Maar ook met de kiezers, die hun verrichtingen kritisch volgen, moeten zij op zo'n moment rekening houden. Kijkt het publiek toe, dan vormt dat zo'n belangrijke factor, dat politici al gauw geneigd zijn voor de gunst van de toeschouwers te strijden in plaats van dat zij zich inspannen om het geschil dat zij met hun tegenstanders hebben uit de wereld te helpen. Op zulke momenten maken zij meer dan eens gebruik van retorische trucs: ze bespelen hun publiek met uitspraken die de schijn wekken argumenten te zijn, maar dat in feite niet zijn.
Een retorische truc die bij uitstek geschikt is voor politici is het argumentum ad populum. Deze drogreden houdt in dat wordt ingespeeld op de emoties van het publiek. Een politicus kan inspelen op positieve emoties als gevoelens van veiligheid en van loyaliteit, maar ook negatieve emoties als angst, hebzucht en schaamte kunnen door hem worden uitgebuit. Het VVD-kamerlid Frank de Grave kwam er onlangs rond voor uit dat ook hij het gebruik van dergelijke quasiargumenten niet schuwt: ‘Ik maak natuurlijk weleens mee dat een collegapoliticus een sterk argument heeft waar ik inhoudelijk niet veel op af kan dingen. Dan biedt een goede grap vaak uitkomst. Voor mijn tegenstander in de Kamer is dat misschien niet overtuigend, maar voor de tv-kijker des te meer.’
| |
‘Wat je zegt, ben je zelf!’
Ook oud-premier Van Agt was zich bewust van de rol van het publiek. Werd er meegeluisterd of toegekeken, dan gaf hij graag een bizarre of archaïsche uitspraak ten beste. Door sommigen werd hij daarom wel als een taalkunstenaar beschouwd. Dat hij in elk geval een drogredenaar mag worden genoemd, blijkt uit uitlatingen die hij in 1978 deed naar aanleiding van opmerkingen over zijn visie op pornografie: ‘Mensen die mij het verwijt voor de voeten werpen een betuttelaar te zijn, een bediller, vergeten vaak één ding: ze zijn zelf zedenmeesters eerste klas, zij het op andere punten.’ In plaats van te verdedigen dat hij geen betuttelaar is, maakt Van Agt hier zijn tegenstanders het verwijt dat zij zelf zedenmeesters zijn. Hij suggereert dat iemand die van een ander zegt wat hij zelf is, inconsequent is en dus onmogelijk gelijk kan hebben. Omdat ook hier niet op de zaak, maar op de man wordt gespeeld, is er sprake van het argumentum ad hominem, en wel van de variant die wordt aangeduid met de term tu quoque, wat letterlijk ‘jij ook’ betekent.
| |
Schijnbaar antwoorden
Politici hebben de neiging om in interviews en in kamerdebatten niet rechtstreeks op vragen in te gaan, maar om het antwoord heen te draaien. Het listige van deze tactiek is dat de politicus die er gebruik van maakt, niet verweten kan worden dat hij de vraagsteller geen antwoord geeft. Hij doet het voorkomen alsof hij de gestelde vraag beantwoordt, maar in feite beantwoordt hij een andere vraag. Daarmee komt hij niet rond voor zijn standpunt uit. In Aristoteles' terminologie is in zo'n geval sprake van de drogreden ignoratio elenchi: de stelling die verdedigd moet worden, wordt genegeerd. Een schitterend voorbeeld van deze drogreden staat in de Handelingen van 22 september 1987. Op die dag werd er gedebatteerd over het voorstel van minister Smit-Kroes een slufterdam in gebruik te nemen voor het storten van cadmiumhoudend afvalgips. Het D'66-kamerlid Eisma stelde de minister de vraag wat in haar overwegingen de mogelijkheden waren geweest voor andere manieren van opslag. Smit-Kroes antwoordde daarop dat er drie mogelijke oplossingen waren voor de cadmiumlozingen: ze geheel te stoppen, ze door te laten gaan zonder verder iets te doen of de opslag op een aanvaardbare manier te regelen. Zonder iets over alternatieve manieren van opslag mee te delen, dus zonder in te gaan op wat haar gevraagd werd, deelde zij mee dat na afweging van de drie mogelijkheden voor de slufter was gekozen.
Het PPR-kamerlid Lankhorst verlangde toch een antwoord op de vraag van zijn D's66-collega: ‘Kan de minister uitleggen waarom zij voor de slufter gekozen heeft? Wat zijn haar redenen daarvoor? Waarom heeft zij niet voor andere mogelijkheden gekozen?’ Het antwoord van de minister was krachtig, maar miste elke relevantie: ‘Voorzitter! Ik wil de Noordzee schoon zien te krijgen en ik wil dat de bedrijven - als het even kan - open blijven!’
| |
Redelijkheid
Hoe moet het gebruik van drogredenen nu worden beoordeeld? Moeten Smit-Kroes, Van Agt en Voorhoeve als oneerlijke discussianten of als aperte bedriegers worden bestempeld? Dat lijkt wat overdreven. Wie een drogreden gebruikt, kan hoogstens een onredelijke discussiehouding worden verweten, wanneer het althans als redelijk wordt beschouwd dat discussianten gezamenlijk trachten een verschil van mening op te lossen. Maar is het poli- | |
| |
tici daar wel om te doen? Zij hebben vaak redenen om andere belangen dan de redelijkheid voorop te stellen. Op hun schouders drukt een zware last: ze dienen de gunst van de kiezers te behouden, op hun hoede te zijn voor politieke tegenstanders en ze mogen niet al te veel afwijken van de politieke koers van hun partij. Om al die belangen te kunnen dienen, zullen de voorwaarden voor redelijk discussiëren niet altijd in acht genomen kunnen worden. Sterker nog, een drogreden komt een politicus vaak goed van pas.
De moderne, op inzichten uit de studie van taalgebruik gebaseerde theorie over drogredenen wordt uiteengezet in het boek Drogredenen van F.H. van Eemeren, R. Grootendorst en T. Kruiger (Uitgeverij Wolters-Noordhoff, Groningen 1986).
|
|