Bulletin 1988
Frans van Hasselt - journalist, Athene
Regelmatig luisterend naar de Wereldomroep, constateerde ik dat in 1988 drie taalverschijnselen in opmars waren: de verdenking, de verzetting en de verja-ing van de taal.
Er wordt nog steeds ‘gedacht’ bij het leven: zeker een op de vijf betogen begint met ik denk. Tien, twaalf jaar geleden was het nog ik dacht. Dat was oorspronkelijk domineestaal en suggereerde een grote zekerheid. Ik denk klinkt wat bescheidener, maar in wezen betekent het niets meer. Zoals zo veel stopwoorden is het voornamelijk bedoeld om tijd te winnen. ‘Ik denk dat het zo is dat...’: dubbel tijdwinnen. ‘Ik denk dat het wel zeker is dat...’: onzin dus.
De ‘verzetting’ is een klankfenomeen waarbij de z in de plaats komt van de s. Zoepel, zoms, zaai. Ook in geografische termen: Zuriname, Zyprus. En midden in een woord: perzoneel, kanzen, razistisch. Het ergste vond ik mazzaal. In NRC Handelsblad heeft Camiel Hamans al een tijd geleden aandacht besteed aan het verschijnsel (misschien heeft hij het wel ontdekt). Hij weet het aan hypercorrectie: een tendens om de indruk te vermijden dat men de s plat gebruikt, zoals in ‘de son ging onder in de see’. Maar de laatste tijd hoor ik het tot mijn verbazing ook in het Grieks, waar de s toch juist zo scherp behoort te worden uitgesproken. Zymphonia i.p.v. symphonia, thalazza i.p.v. thalassa (zee). Zou er sprake zijn van een pan-Europese verzlapping?
Het derde fenomeen meen ik op eigen krachten te hebben gesignaleerd: het gebruik van ja midden in de zin, in plaats van het vroegere uh, aarzelend dus, of zich even inhoudend. Er zijn al sprekers die het tot in het oneindige doen. Maar zelf treur ik er niet over, want eigenlijk klinkt het minder lelijk dan uh.
Volgend jaar weer een bulletin.