Het gesprokene geschreven
Albert J. Hofstede - coördinator Stenografische Dienst der Staten-Generaal, Den Haag
Op de themadag ‘Taal en Spraak’ sprak de heer Verhoeven van de Rijksuniversiteit Utrecht over spreektaal en schrijftaal. Ha, dacht ik, misschien krijg ik na meer dan 25 jaar bij de Stenografische Dienst nu eindelijk eens antwoord op de vraag wat nu het verschil tussen die twee is. Het antwoord was echter zeer onbevredigend. Na een aantal inleidende opmerkingen, waarin de heer Verhoeven sprak over schrijftaal en geschreven taal alsof beide hetzelfde zouden zijn, en over spreektaal en gesproken taal, alsof beide hetzelfde zouden zijn, gebruikte hij één kort moment de termen spreektaal en gesproken taal in een verschillende betekenis. Ik vrees echter dat er sprake was van een verspreking.
In mijn visie moeten we onderscheid maken tussen spreektaal, gesproken taal, schrijftaal en geschreven taal. Ik wil proberen dit te verduidelijken aan de hand van een aantal voorbeelden uit de Handelingen van de Tweede Kamer, waarin - nu eens in spreektaal, dan weer in schrijftaal of in geschreven taal - gesproken taal wordt weergegeven. Enkele voorbeelden uit de Handelingen.
Minister Brinkman: Dit zijn wat formele opmerkingen maar ik moet deze ter inleiding maken.
De heer Esselink (CDA): Ik hoop inderdaad dat dit de inleiding is en u nog tot een serieus antwoord komt.
(op schrift gezette gesproken taal)
Als stenograaf zou je hiervan kunnen maken:
Minister Brinkman: Dit zijn formele opmerkingen, die ik ter inleiding moet maken.
De heer Esselink (CDA): Ik hoop dat dit de inleiding is en dat u nog een serieus antwoord geeft (dat ik nog een serieus antwoord krijg).
(op schrift gezette gefatsoeneerde gesproken taal)
Zijn de eerste voorbeelden nu spreektaal en de tweede schrijftaal? Als men hiervoor kiest, dan komt, afhankelijk van de aanpak van de stenograaf, in de Handelingen nu eens schrijftaal, dan weer spreektaal terecht. De Handelingen staan echter ook vol met geschreven taal. Als voorbeeld een spreekster die haar betoog, in ieder geval gedeeltelijk, duidelijk (je ziet het vóór je als je het leest) op papier had:
Mevrouw Ter Veld (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! Als je, zoals ik, de begroting van WVC een aantal keren doorleest om te trachten te doorgronden welke visie de regering heeft op de doelstellingen - en het daarvoor ter beschikking stellen van middelen - van het welzijnsbeleid, dan blijf je zitten met een soort van geestelijke kater, een kater die in het land wordt verwoord met uitspraken als: zes dagen loopt de bewindsman te roepen ‘er zij een zorgzame samenleving’ en de zevende dag denkt hij dat die er is en breekt hij het welzijnsbeleid af.
Spreektaal? Schrijftaal? Ja, gedeeltelijk, maar voor het overige: (uit)geschreven en vervolgens (uit)gesproken taal, uitgesproken alsof het gedrukt was, en het ìs ook gedrukt in onze Handelingen.
Niet alle gesproken taal is spreektaal en niet alle geschreven taal schrijftaal. Het onderscheid spreektaal/schrijftaal is in vele gevallen niet goed toepasbaar. Ook wekken deze termen de suggestie dat er niets op tegen is op een bepaalde manier gedachten te formuleren, maar dat het onjuist zou zijn de gebruikte formuleringen woordelijk, zoals zij zijn uitgesproken, op papier te zetten. Van de uitspraak ‘je ging van me heen’ maken schrijftaalpuristen ongetwijfeld ‘jij ging van mij heen’. Met andere woorden: je/me is spreektaal, jij/mij schrijftaal. Maar wat bij de een door de beugel kan, wordt door de ander afgekeurd, waarbij het afkeuren vaak zal geschieden met de gedachte: dit is spreektaal, dit zet ik niet op papier. Heel vaak is het echter een kwestie van ‘iets niet mooi vinden’. Zo zijn er nog steeds collega's die vorige week in verleden week veranderen, en vorig jaar in verleden jaar. Hier komt de ‘parlementaire taal’ om de hoek kijken, ook een vorm van - zoals ik het nu maar even noem - ‘veredelde taal’. Ik denk dat wij, ook bij de Stenografische Dienst van de Staten-Generaal, eens en voor al af moeten van de gedachte dat het noodzakelijk is andermans taalgebruik te ‘veredelen’, waarmee ik echter niet wil zeggen dat je alles nu maar letterlijk moet weergeven. Toen ik Yvonne van Gennip in een interview hoorde zeggen ‘Als je dan weer op dat ijs staat...’, reageerde de purist in mij direct met: Dàt ijs? Welk ijs? Deze purist in mij - die hiervan eigenlijk ‘Als je dan weer op het ijs staat’ zou willen maken - is nog steeds niet helemaal dood, maar hij krijgt bij mij toch steeds minder poten aan de grond. ‘Dat ijs’: spreektaal, zo men wil, èn schrijftaal, voor wie niet langer onderscheid wil maken, een onderscheid
dat mijns inziens al lang grotendeels achterhaald is.
Ten slotte nog dit: sommigen zeggen ‘Hun hebbe(n)’, sommigen ‘Ik heb ze niet gezien’ (in plaats van: Ik heb haar niet gezien) en sommigen hebben het over handvaten. Dit zijn ook vormen van spreektaal, maar wel vormen die in strijd zijn met bepaalde regels (grammatica, Groene Boekje) die Nederlanders al of niet in acht (moeten) nemen. Ik pleit er beslist niet voor, in zulke gevallen niet te fatsoeneren, al blijf ik het moeilijk vinden, iemand handvatten in de mond te leggen als hij of zij zelf, wetend of onwetend, koos voor handvaten.