Op Spangen in de put
P. Louwerse - Capelle aan den IJssel
In de rubriek ‘De toren van Babel’, in Onze Taal van april 1989, beschrijft H. Heestermans hoe hij na zijn verhuizing naar Leiden moest leren dat men spreekt van op Katwijk en niet van in Katwijk. Hij verklaart dit verschil tussen op en in door zich te beroepen op J. Molemans die, kortweg, stelt dat op wordt gebruikt voor iets wat hoog of afgezonderd ligt. Het voorzetsel in geeft volgens deze theorie aan dat we te maken hebben met een begrensd gebied (op Halsteren versus in Bergen op Zoom). ‘Het klopt altijd’, verklaart Heestermans stellig.
De schrijver had zich beter iets minder stellig kunnen uitdrukken. In de streken waar ik bekend ben, zijn legio voorbeelden te vinden die de theorie falsificeren. De inwoners van Walcheren weten dat iets op Domburg of op Westkapelle gebeurt, maar ze zijn in Aagtekerke geweest. Met een lage, hoge of afgelegen ligging heeft dit niets te maken. Domburg ligt hoog maar het aangrenzende Westkapelle ligt juist heel laag. Aagtekerke, dat eenzaam en afgelegen ligt, krijgt in, terwijl het volgens de theorie op zou moeten krijgen.
Wie een beetje bekend is in Rotterdam kan ook niet met Heestermans' theorie uit de voeten. De Rotterdammer woont op Spangen, op Zuid, op de Kaap (Katendrecht) en in de toekomst ongetwijfeld op de Kop van Zuid. Dat zijn waarlijk geen stadsdelen die opvallend hoog liggen. Spangen ligt zelfs in een put. Het ziet ernaar uit dat geen enkele theorie hier uitkomst kan brengen, of het moest het standpunt zijn dat willekeur vaak het leidende ordeningsprincipe is in de taal.