Heliotropist
Trees Roose - Haren
Al enige tijd ben ik bezig met een stamboomonderzoek, waarbij ik onlangs op het volgende probleem stuitte. Een van mijn voorvaders was rond 1900 (getuige een vermelding in een huwelijksakte) van beroep ‘héliotropist’. Volgens sommigen betekent dat ‘lichtseingever’. Dat zou een beroep geweest zijn bij het vroegere transport over water: het met lichtsignalen begeleiden van schepen.
Anderen vermoedden dat het woord te maken heeft met een religieuze richting, gelet op het ‘ist’. We zouden dan kunnen denken aan ‘zonaanbidder, naturist’. De oorspronkelijke betekenis van het woord is namelijk ‘de eigenschap van planten om zich naar de zon te richten’ (afkomstig van Grieks helios = zon, en tropein = richten, draaien). Omdat het me blijft intrigeren wat mijn voorvader rond de eeuwwisseling deed voor zijn brood, wil ik hierbij vragen of een van de lezers van ‘Onze Taal’ uitsluitsel kan geven.
Gaarne reacties.