(blz. 95). Zelfs een taalkundige als Berode is van mening dat de spellinghervormers iets zouden moeten doen aan verschillen in gebruik van de s zoals in schaapherder naast schaapskooi (De Standaard, 27 december 1988). Tegen dergelijke pogingen wens ik me op de meest fervente manier te verzetten. Uit de hierboven gegeven beschrijving blijkt dat bij sommige woorden nooit tussenklankproblemen optreden.
Er zijn echter ook woorden die twee of meer potentiële verschijningsvormen hebben. Welke keuze(n) de taalgemeenschap uit deze in de taal gegeven mogelijkheden maakt en zal maken, kan van vele verschillende, taalkundige en niet-taalkundige factoren afhankelijk zijn. De keuze kan ook volledig ongemotiveerd zijn of lijken, omdat de factor(en) op grond waarvan voor een bepaalde vorm gekozen is, niet meer achterhaalbaar is (zijn). Bestaande vormen fungeren vaak als voorbeeld, waarbij overigens ‘concurrentie’ tussen verschillende reeds bestaande vormen kan optreden, zoals bijvoorbeeld bij landnummer, landstaal, landenlijst. De Lijst van landennamen heeft een discussie doen ontstaan over de vraag of landennaam wel de meest voor de hand liggende vorm was.
Damsteegt was bij de geboorte van deze samenstelling aanwezig: men sprak in de commissie steeds van ‘de namen van landen’ en daardoor kreeg landennaam de status van samenstelling. Bij ‘nader inzien’ wil hij landennaam vervangen door landenaam of landsnaam. Baeyens, die deze bijzonderheden vermeldt in De Standaard van 13 oktober 1981, prefereert zelf landnaam, ofschoon landenaam en landsnaam hem ook mogelijk lijken. Landennaam zal volgens hem geschrapt moeten worden. Ik kan hier slechts herhalen wat ik in mijn notitie Voorspelbaarheid gesteld heb: ‘Volgens de door mij geformuleerde regels kunnen landnaam, landsnaam en lande(n)naam voorkomen. De taalgemeenschap zal uiteindelijk beslissen welke vorm(en) de voorkeur krijgt (krijgen). Door de toepassing van de door mij voorgestelde spellingregel zal de discussie over de schrijfwijze landenaam of landennaam definitief tot het verleden behoren.’ (noot 15, blz. 342)