werd voor columnisten en cabaretiers (‘een stuk wederzijdse kommunikaasie naar elkaar toe’).
En op dat onverwachte moment - juist toen het woord volstrekt ‘besmet’ was - werd het een zeer populair slagwoord bij het bedrijfsleven. De firma Alcatel roept mij bijvoorbeeld paginagroot toe, dat ze al mijn communicatiebehoeften aan kan en dat ze mijn beste partner is ‘om mee te communiceren’. Een partner om mee te communiceren... Hoe soft. Wat heeft de no-nonsense-sector ertoe bewogen dit boterzachte jargon te lenen? Is het bedrijfsleven zo weinig taalgevoelig, dat het het koektrommeltje van de ‘communicatie’ is geworden? Die conclusie zou morrende psychologen, sociologen, filosofen of linguïsten, klagend over de platte tijdgeest, natuurlijk zeer welgevallig zijn. Zij zullen het woord communicatie gretig onderbrengen in het rijtje kastelein, list en hoogdravend: alle drie ‘gevallen’ woorden die vroeger iets veel sjiekers betekenden, namelijk ‘slotvoogd’, ‘wijsheid’ en ‘verheven’. Betekenisisolering noemen taalkundigen dat; zo'n isolering gaat inderdaad vaak samen met een sociale val. Maar ook het omgekeerde komt voor. Slank betekende vroeger ‘mager’, ‘ingevallen’; dat woord heeft dus een fraaie carrière gemaakt. En ook grijsaard hoort bij de ‘social climbers’: vroeger betekende dat zoiets als ons ‘ouwe zak’...
En nu dan communicatie: een fraai, eigentijds voorbeeld van betekenisisolering. Naar boven of naar beneden? Ach, dat hangt ervan af hoe je aankijkt tegen automatisering, ‘Kies exact’ en whizzkids. Laten we dat oordeel maar aan de sociologen overlaten, die hebben ervoor doorgeleerd.