Onze Taal. Jaargang 58
(1989)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Troost voor umlautdragers
| |
Op de Nieuwe Rijn
| |
Het bekken van Verwey
| |
[pagina 98]
| |
Ik zag daar niet enkel de leeuwerik,
Maar de heimourik en de doverik,
En de gril en de grit en de kwid en de krik
En de tuut en de fuut en de tureluur
En de duut en het vogeltje schiet-in-het-vuur,
En de tjuut en de schrieverik.
En één vogel heette de kiekendief,
En een andere noemde zich zoetelief,
En een kliet en een knot en een ak en een gust
En een alk en een erk en een krak en een krust
Gezelsten verheugd met een kokelevi,
Een dominee, een deen en een krie!
En dat vriendelijke vogeltje Levendigheid
Dat vrijde zowaar met Lijzetijd,
En het zag om een hoekje een kale kadotter
Met zijn vrienden, de sprotter en de protter.
Wel een tekst die de voordrager eisen stelt, maar dat zit hem niet in de consonsantclusters. Terecht betoogt Jaap Bakker, met een duidelijk voorbeeld ontleend aan Ivo de Wijs, dat ‘tongbrekers’ kracht aan een tekst kunnen geven. Met dezelfde s'en en t's bereikt Verwey iets soortgelijks in een ouderdomsgedicht:
Dat schoonst en vrijst zijn wie het vastst gebonden De wereldwindingen ten einde gaan.
Over expressief-kakofonische verzen is iets gezegd in het Verwey-nummer van De nieuwe taalgids (1935, blz. 218). | |
Spaanse dieren
|
|