Agressie
‘Veel reclamejongens hebben de pest aan me, omdat ik de heren er vrij “unverfroren” van langs geef, als ik meen dat dat nuttig en nodig is. Mijn grief tegen veel huidige reclamemakers is dat ze vaak meer voor eigen ijdelheid schrijven dan dat ze het wezenlijke belang van de klant dienen. Met die laatste Grolsch-campagne voor Amber bijvoorbeeld wordt volgens mij het belang van de klant niet gediend. “Een nieuw bier met de smaak van een klassieke film.” Dat is toch verschrikkelijk. Ik reken mijzelf echt niet tot de superieure, superbriljante copywriters, maar ik ben wel een goede arbeider in de wijngaard des Heren. Dat zou nooit uit mijn pen komen.
Reclame is een vak waarin de roddel, achterklap en jalousie de métier zeer sterk leven. Die creatieve mensen hebben een extreme betrokkenheid bij hun werk en produkt, omdat het zo nauw met hun wezen verweven is. Ze zijn hypergevoelig voor kritiek. Een enkele keer krijg ik een woedende reactie: dan stroomt het schuim door de telefoonhoorn heen.
In de loop der jaren is mijn column steeds scherper geworden. De eerste waren goedmoedige, aardige stukjes van een zachtaardige man. In de loop der jaren is het taalgebruik veel heftiger geworden, met veel hardere dreunen en klappen. Dat gaat mijns ondanks. Van invloed was dat je weet dat je veel en graag gelezen wordt: dat geeft blijkbaar een soort vrijbrief om steeds weer een stapje verder te gaan. Ik probeer wel mijn agressie zo goed mogelijk te adstrueren en te onderbouwen. Ik wil niet maar wat in de ruimte fluimen.’
U maakt er vaak opmerkelijk veel werk van om te zeggen dat u iets niet vindt deugen: in februari moest de campagne Roken Moet Mogen het ontgelden. Na een halve kleurentheorie ter inleiding schrijft u: ‘Voor de Roken-Moet-Mogen-copy houd ik het op geel. Bleek, flets slijm-geel. Maagomdraaiend rochelyellow. Fluimgeel met een vleugje vaalgroen van bederf. Gebroken kwispedoor-geel. Roep nu niet meteen: “Jasses. Wat vies!”, want de teksten waarmee de rookmogers de dagbladen besmeuren, zijn nog een stuk smeriger naar copynormen gemeten.’
‘Mijn stijl wordt gekenmerkt - volgens sommigen misschien ontsierd - door een zekere barokheid, een grote overdadigheid, vooral aan adjectieven. Ik heb niet dat mooie
Als gesjeesde hbs'er met enig talent voor tekenen en een tic voor taal kwam Marten Faber (1928), na een serie losse baantjes, in de reclame terecht. Hij werkte zich op van produktiejongetje tot een van de directeuren van Moussault, een middelgroot reclamebureau te Amsterdam. Als creative director was hij een veelgevraagde spreker op congressen, studiedagen en conferenties. Veertien jaar geleden verliet hij de hoofdstedelijke reclamewereld en vestigde hij zich als zelfstandig tekstschrijver in Luxwoude. Voor het toonaangevende reclameblad Ariadne (opgegaan in Adformatie) begon hij een veelgelezen en gevreesde reclamecolumn.
strakke van Jan Blokker. Ik gebruik heel veel adjectieven: liever drie dan twee achter elkaar. Ik zet de woorden naar mijn hand en maak neologismen zonder dat ik ernaar op zoek ben: die rollen zo uit de machine. Net nog schreef ik in mijn column: “André van Duin, die al zo veel merken, diensten en produkten heeft gescheefbekt.” Dat barokke is een kwestie van associëren. Schizofrenen worden gekenmerkt door een krankzinnig associatievermogen. Bij mij is dat ook wel eens het geval; het ene beeld haalt het andere onmiddellijk boven.
Ik heb de pretentie dat ze mij van linksboven tot de laatste letter rechtsonder moeten lezen. Er is niks zo erg als dat de lezer midden in een column blijft steken. Brandt Corstius is een geniale columnist, hoewel ik steeds meer begin te geloven dat hij echt gek aan het worden is. De ene keer leest een stuk van hem soepel weg, maar het gebeurt ook zo vaak dat je halverwege het spoor bijster bent. Vooral met dat letterschuiven. Taal moet wel begrijpelijk zijn.’