| |
| |
Wat de VWS wil
Jan Berits - erelid en oud-voorzitter van de Vereniging voor Wetenschappelijke Spelling, Bergen
Uit de reactie van de heer Sistermans op blz. 4 en 5 van het januari-nummer blijkt dat de uitgangspunten van de VWS niet geheel begrepen zijn. Daarom hier nog wat meer duidelijkheid.
- Het streven van de VWS heeft inderdaad betrekking op het schrijven, maar haar vereenvoudigingsvoorstellen zijn zo beperkt gehouden dat de ‘oude’ spelling volstrekt goed leesbaar blijft wanneer de ‘nieuwe’ zal zijn ingevoerd. De VWS is zelfs bereid dit schriftelijk te garanderen!
- Er is dus geen sprake van dat de VWS van de schrijftaal een gebrekkig communicatiemiddel maakt.
- Er is helemaal geen spellingchaos. De heer Sistermans bedoelt met deze term waarschijnlijk dat je nogal wat woorden op twee of zelfs meer verschillende manieren mag spellen, maar hij verzuimt mee te delen wat daarop tegen is. Voor iemand die teksten leest om ze te begrijpen, leveren al die varianten totaal geen problemen op.
- Iets opdringen heeft de VWS nooit gedaan. We willen slechts dat naast de gebruikelijke een betere spelling wordt toegestaan.
- Hoe fonologischer de spelling, hoe beter de uitspraak. Een fonologischer spelling dan de huidige, die immers grotendeels fonologisch is, kan alleen maar leiden tot een groter verband tussen spelling en uitspraak. Van ‘uitlokken’ van andere uitspraakregels kan dus bij een fonologischer spelling geen sprake zijn.
| |
Naschrift redactie
De redactie ontvangt veel inzendingen over spelling, speciaal over spelling-hervorming. Als die allemaal geplaatst werden, zou elk nummer van Onze Taal een themanummer over de spelling zijn. Daarom beoordelen we de inzendingen over spelling ook in de toekomst streng. De maatstaf is: komen er nieuwe feiten aan de orde? Inzendingen waarin bekende standpunten ten opzichte van de spelling in het algemeen worden ingenomen, maken dus weinig kans om geplaatst te worden.
| |
| |
| |
Scoren
M.A. Thorbecke - ANWB, 's-Gravenhage
Ik erger me nogal aan het gebruik van het woord scoren in Onze Taal. Nu weer in een artikel van de heer René Appel (nr. 1, blz. 10), een vorige keer in een artikel over de waardering van taalfouten (nr. 12, blz. 190). Beide artikelen waren van de hand van ‘taalwetenschappers’. Wat kan het woord scoren zoal niet betekenen? Haast van alles en nog wat, terwijl telkens een goed-Nederlands alternatief heus wel te vinden is. Gemakzucht? Ik vind dat van redactiewege dergelijke ontsporingen gecorrigeerd dienen te worden, of dat op zijn minst de betrokkenen gewezen moet worden op de tekortkomingen.
Ik houd Onze Taal aan vanwege de voorbeeldfunctie die het voor het gave Nederlands beslist heeft.
| |
Naschrift redactie
De heer Thorbecke heeft gelijk. In de zin ‘iedere film scoorde ik in een van de volgende categorieën’ had de wetenschappelijke term scoren vervangen kunnen worden door het goed-Nederlands alternatief tellen, indelen of onderbrengen. De redactie zal in de toekomst dergelijk niet-noodzakelijk jargon vervangen door Nederlandse woorden.
| |
Rekeningrijden
Kees Mijnten - directeur voorlichting, documentatie en bibliotheek, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 's-Gravenhage
Ijdelheid is vaak een niet al te positieve eigenschap. Maar soms is er toch die onbedwingbare neiging eer voor eigen werk op te eisen. IJdelheid of beroepstrots? Die afweging werd mij ingegeven door Onze Taal van oktober jl. Daarin wordt de ‘uitvinding’ van het woord rekeningrijden toegeschreven aan de redactie van Den Haag Vandaag. Ik gun mijn oud-collega's alle goeds, maar in dit geval niet de eer van een vinding van mezelf. Rekeningrijden als Nederlandse benaming van road-pricing heb ik in mijn huidige functie ‘bedacht’, evenals trouwens het woord bereikbaarheidsplan in plaats van mobiliteitsscenario.
| |
Ecologie
Laetitia van Drunen - Dakar, Senegal
Op de Nederlandse ambassade te Yaoundé, Kameroen, stuitte ik op het februari/maartnummer van Onze Taal 1988. Erin bladerend vond ik op bladzijde 31 een stukje over zure regen, waarin Van Dale's definitie ook wordt vermeld. Het is regen ‘(...) die zeer schadelijk is voor de ecologie’.
Even kon ik deze blunder in het definiëren van een begrip niet geloven. Hoe kan regen, zuur of niet, nou schadelijk zijn voor de ecologie, tenzij het de ecologen verzuurt, die dan hun werk laten versloffen! Want ecologie is de leer, de studie van het huis, de omgeving, het milieu: milieukunde dus. Het intrekken van subsidies voor ecologisch onderzoek is schadelijk voor de ecologie, regen echter kan slechts schadelijk zijn voor het milieu; dat woord had in de definitie van zure regen in Van Dale moeten staan. Hoe schadelijk is het niet voor de Nederlandse taal, het milieu en de milieukunde, als in handboeken van stand zoals de Van Dale, zulke dwalingen voorkomen?
Naschrift redactie
Op de plaats van ecologie had in plaats van milieu ook ecosysteem kunnen staan. Van Dale neemt bij ecologie geen omschrijving ‘milieu’ op, ook niet in het Handwoordenboek NN 1988, hoewel de vermenging van de betekenissen in het dagelijks taalgebruik steeds vaker voorkomt. Het is opmerkelijk dat Koenen deze betekenis al veel langer optekent: dit woordenboek vermeldt in de uitgaven van 1974 en 1986 onder ecologie ook: ‘(2) de betrekkingen tussen de organismen en hun omgeving’.
| |
Medeklinkerloze zinnen
Jan Willem Bos - Amsterdam
In Taalcuriosa van januari 1989 (blz. 6) bespreekt J. Welling klinkerloze woorden, en kan hij ons, dankzij een voorbeeld uit het Tsjechisch, zelfs laten kennismaken met het verschijnsel van de klinkerloze zin. Nu dringt uiteraard de vraag zich op hoe dat zit met medeklinkerloze woorden en zinnen.
Medeklinkerloze woorden zijn ongetwijfeld minder zeldzaam dan woorden die uitsluitend uit medeklinkers bestaan, zelfs als we afkortingen en een voor de hand liggende serie uitroepen van pijn en verbazing buiten beschouwing laten. Al kan de Nederlandse tong beter overweg met reeksen klinkers dan met achter elkaar geplaatste medeklinkers, toch kom ik zonder de steun van medeklinkers niet verder dan drieletterwoorden van het slag aai, oei, ooi. Zinnen kunnen we daar helaas niet van bouwen. Ook klinkers hebben medeklinkers nodig om zinvol te kunnen klinken.
In andere talen ligt dat anders. Met enige fantasie kunnen we ons de volgende dialoog tussen twee Roemeense herders voorstellen: ‘Ei au o oaie?’ ‘Oaia aia e a ei.’ (‘Hebben zij een schaap?’ ‘Dat schaap is van haar.’) Ik geef toe dat er enige welwillendheid van uw kant is vereist, maar het levert in ieder geval grammaticaal correct Roemeens op. En medeklinkers zijn er niet voor nodig.
| |
| |
| |
De apostrof als klinker
Prof. dr. C.A. Zaalberg - Leiden
Onder de titel ‘Hm’ heeft Jules Welling op blz. 6 van het januari-nummer een aantal woorden zonder klinkers bijeengebracht, waaronder ook afkortingen zoals s.s.t.t. Deze groep, waarvan we de letters bij hun naam noemen, staat er wat vreemd tussen: de punten waarschuwen ons dat we ze niet zonder klinker moeten uitspreken, zoals de hoofdletters ons waarschuwen in NCRV of KLM.
De heer Welling maakt geen melding van medeklinkerwoorden met een ander leesteken dan de punt, namelijk de apostrof. Toch kennen we ze allemaal, die klemtoonloze kleintjes: 't, 'n, m'n, enzovoort. De apostrof heet ook ‘weglatingsteken’, en terecht, blijkens zo'n, 's winters, februari '89 en Da's niet waar!’ Maar in 'n of z'n is in de spraak niet iets weggelaten, maar iets vervangen, namelijk een klinker of tweeklank door de klinker van je en de, die de taalmensen sjwa noemen (die term rijmt niet op ja maar op ba). Soms kan de apostrof op twee manieren worden opgevat. Het zinnetje 't Is je eigen schuld kan beginnen met een t; dan is de apostrof een weglatingsteken, maar evengoed kan vóór de t een sjwa komen. Voordragers van metrische poëzie dienen hier goed op te letten, anders geven ze een versregel van Vondel of Hendrik de Vries licht een lettergreep te veel en maken hem wankel.
Een advocaat merkte onlangs in een particulier schrijven op dat in brieven en andere stukken uit de vorige eeuw 't veel voorkomt, terwijl tegenwoordig meestal het wordt geschreven. Wie vertrouwd is met realistisch proza, vooral waar veel dialoog in voorkomt, zal wel weten dat in het begin van de eeuw woordjes als 'm, d'r, 'k in gedrukte teksten gewoon waren. Hoe komt het dat tegenwoordig meestal hem, haar, er, ik gespeld wordt? (Met noodlottig gevolg voor de natuurlijkheid van het gesprek op het toneel!) De beschaafde uitspraak van die onbeklemtoonde woordjes is toch dezelfde gebleven?
De kommawoorden schijnen, veel meer dan de vergelijkbare onbeklemtoonde vormen me, je, ze, we, in de ogen van veel mensen iets ordinairs te hebben; een lot dat ze delen met de sj aan het begin van woorden: sjokola en sjampanje doen denken aan sjouwen, sjorren, sjacheren, sjoemelen, sjans hebben - ze zijn niet chic. Dat men zich er niet aan waagt, is familie van het taalverschijnsel flopje (blz. 8 van het januari-nummer) en van de terugtocht van hun voor hen en van zijn voor haar.
| |
Reagan-regering
Joh. S. Wijne - Utrecht
Op de achterzijde van het januari-nummer besprak PCUdB het anglicisme Reagan-regering. Deze constructie is een wat moeilijke vertaling van Reagan administration. Dat is in de VS de methode om tijdperken aan te duiden. Wanneer Reagan administration vertaald zou worden met regering van Reagan is dat fout, want Reagan heeft verschillende regeringen gehad. Administration is te vergelijken met ons koningschap. Zoals wij kunnen zeggen ‘tijdens het koningschap van ...’, zo spreken de Amerikanen van administration en noemen dan de naam van de president erbij.
De vertaling ‘Reagan-tijdperk’ zou ook onjuist zijn, want een Amerikaanse president bestuurt het land en dat moet ook in die vertaling tot uiting komen. Kortom, het is niet alleen een kwestie van goed taalgebruik, want er zitten staatkundige kanten aan.
| |
Zoals de pompelmoes
Ir. J. van Malde - Voorschoten
In Onze Taal van november 1988 bespreekt mevrouw Philippa in haar altijd lezenswaardige rubriek ‘Van woord tot woord’ de etymologie van mandarijn en pompelmoes. Dit laatste, goed-Nederlandse woord dreigt geheel te worden verdrongen door het Amerikaans-Engelse grapefruit; een dergelijke verdringing maakt, zo schrijft mevrouw Philippa, de Nederlandse taal armer, en daar moet krachtig tegen worden opgetreden. Bijna in één adem noemt de schrijfster nog een tweede geval, de verdringing van limoen en lemmetje door time.
Ik kan mevrouw Philippa slechts bijvallen, daarbij tegelijk verzuchtend: ‘bleef het maar bij grapefruit en lime!’ Want er zijn vele, vele tientallen goed-Nederlandse woorden die - tenminste naar mijn herinnering - voor en ook nog een tijdje na de oorlog volop en algemeen in gebruik waren en thans overwegend tot vrijwel geheel verdrongen zijn door leenwoorden. Ik doe maar een greep uit het algemeen taalgebruik: bladzijde (pagina), eenstemmig (unaniem), inbegrepen (inclusief), misdadiger (crimineel), toonzaal (showroom), verassing (crematie), voltallig (plenair), wisselwerking (interactie), enz. enz. Men treft het evenzeer aan in de sport (beker, sterrit, Ronde van Frankrijk), bij wetenschappelijke en (semi-)medische begrippen, in benamingen bij PTT en NS, en bij overheid en bedrijfsleven.
Maakt dit verschijnsel eenvoudig deel uit van de steeds voortgaande vervanging van verouderde en verouderende woorden in een levende taal? Dat staat in zoverre te bezien, dat hier vrijwel uitsluitend sprake is van eenrichtingsverkeer, van de vervanging van Nederlandse door niet-Nederlandse woorden. Van het omgekeerde (vervanging van eerder geheel ingeburgerde leenwoorden door Nederlandse woorden) is mij alleen bekend het woord uitbating voor exploitatie, en dat woord danken we aan onze zuiderburen.
Vergis ik me als ik denk dat deze ontwikkeling pas na de oorlog goed op gang kwam? Waarom wordt naar zoiets eigenlijk geen onderzoek verricht? Of gebeurt dit wel maar blijkt daarvan naar buiten niets? Hoe dan ook, wie eraan wil beginnen, kan bij mij ver
| |
| |
over de 100 ‘trefwoorden’ krijgen. Het is van belang dat - en niet zonder reden - de periode omstreeks 1865 tot 1925 à 1940 wel als onze Tweede Gouden Eeuw wordt aangemerkt (zie Hollands Maandblad van februari en juni/juli 1980). In die periode was er heel wat meer belangstelling voor de eigen taalschepping, de eigen naamgeving in de taal, dan thans. De onmiskenbare neergang van die belangstelling zou dan aanleiding kunnen geven tot bepaald weinig vrolijke gedachten over de weerbaarheid en de levenskracht van de Nederlandse cultuur in een tijd van versnellende Europeanisering.
Een onbekende goeierd maant ons dezer dagen op elk spoorstation aan tot ‘Don't worry, be happy’ - dat werkt dus averechts. Politici kunnen ons er wel op wijzen dat we gelet op 1992 onze eigenheid moeten bewaren, ze roepen daarmee het beeld op van Heer Bommel, die immers placht te roepen ‘Doe dan wat, Tom Poes!’ Helaas is een nuchtere en kordate Tom Poes in geen velden of wegen te bekennen, terwijl voor deze opgave heel wat van die Tom Poezen nodig zouden zijn.
|
|