Onze en hun spreekwoorden
Frans Oudejans - Breda
Alweer enige jaren geleden is in dit blad geschreven over de Nederlands-Franse Van Dale (Onze Taal 1986, blz. 86). Onder het tussenkopje ‘Bonte beestenboel’ ben ik toen ook ingegaan op de lijst met spreekwoorden in dit woordenboek. Fransen, zo werd toen vastgesteld, kennen een vaak ander soort dierenliefde of -haat, wat zich uit in hun spreekwoorden: het verdronken kalf wordt een paard, de bonte hond een witte wolf, het paard van Troje de wolf in de herberg, de kikker in de keel een kat, en de zingende leeuwerik een nachtegaal. Ook de andere vijf delen uit de serie buitenlandstalige woordenboeken bevatten zo'n bijlage, wisselend van lengte overigens: Frans-Nederlands komt tot een aantal van 377 spreekwoorden, Duits-Nederlands tot 1000. Of dit aan de volksaard dan wel aan de samenstellers ligt, is nu gemakkelijker te bepalen door het recent verschenen Spreekwoordenboek in vier talen van Van Dale, met 1573 uitgangen die zo'n 2300 spreekwoorden omvatten.
Het is niet mijn bedoeling het Spreekwoordenboek zelf te beoordelen op zijn merites. Wel wil ik de gelegenheid aangrijpen nog eens te dwalen tussen die beestenboel. We zien dan allereerst dat het varken altijd smerig is en de vos (of wolf, ze worden nogal eens verwisseld) slim en zeker onbetrouwbaar, om welke taal het ook gaat. Het boek is onderverdeeld in 17 hoofdgroepen, zoals leven, gevoel, toestand, en in elk ervan komen dieren voor als om te bewijzen hoe belangrijk zij waren en zijn.
In het nawoord zegt de redactie van het boek dat veel spreekwoorden ontleend zijn aan de bijbel of aan de Griekse en Romeinse oudheid: ‘Wie zich tot schaap maakt, wordt door de wolven gevreten’ is overal identiek, net als ‘Een gegeven paard in de bek zien’ en ‘Een adelaar brengt geen duiven voort’. Zij hebben dus dezelfde oorsprong, welke dat ook mag zijn.
De verschillen zijn veel groter, met als sterkste voorbeeld ‘Oude hazen kennen de stroppen/Vieil oiseau ne se prend à rets/Alte Ratten sind schwer zu fangen/Put an old cat to an old rat’. Elk van de vier talen kent meer spreuken voor deze uitdrukking, maar de eerste keus is telkens een ander dier. Zo kunnen we doorgaan: ‘Wie zich voor hond verhuurt, moet de botten kluiven/Qui se fait brebis, le loup le mange/Make yourself all honey and the flies will devour you’. Dat er meer hondjes zijn die Fikkie heten, wordt in het Frans een ezel die Martin wordt genoemd. ‘Beter een spiering gevangen dan stilgezeten’, past het Duits toe op een vlo. Een ezel kent men aan zijn oren, zeggen wij, maar de Engelsen herkennen de hond aan zijn manier van bijten.
In het verleden hebben mensen vaak hun toevlucht genomen tot spreekwoorden om te zeggen wat zij bedoelden, en dat was - minder geletterd als zij waren - niet de slechtste keus.
De Franse schrijfster Nathalie Serraute werd bekend om haar boeken en korte toneelstukken waarin zij het taalgebruik van mensen ontleedde. Haar uitgangspunt was dat wij nooit in staat zijn precies die woorden te vinden waarmee onze gevoelens duidelijk worden. Een spreekwoord moet het tekort aanvullen.
De vraag is of er in deze tijd nog spreekwoorden worden gemaakt die inderdaad een brede verbreiding vinden. Verouderde, uitstervende spreekwoorden zijn er genoeg: ‘Wie pleit om een koe, geve liever een toe’, ‘Witte paarden eisen veel stro’, en ook ‘'t Is een slechte hond die zijn brood pakken laat’ hoor je niet alle dagen meer; ze zijn zo onbekend dat ze niet eens meer worden aangezien voor cliché, het odium van het spreekwoord in onze dagen. Honderd jaar terug zouden er ongetwijfeld uitdrukkingen zijn geboren in de trant van ‘Als de regen gaat verzuren, zal het bos niet lang meer duren’ of ‘Varkens en mest zijn voor de mens een pest’, maar nu is dit ondenkbaar. Daardoor zullen we nooit weten of laatstgenoemd varken in andere talen misschien een schaap of koe is.