Overvloed aan taboes
Werken aan een verklarend synoniemenboek is ook: geconfronteerd worden met merkwaardige paradoxen en curieuze, misschien onverklaarbare symmetrieën. Paradoxen: aan de ene kant bezitten we voor ieder taboe en bijna-taboe - nota bene iets dat niet ‘bespreekbaar’ heet te zijn - een keur van versluierende aanduidingen. Degene wiens naaste familielid is gestorven vermijdt het harde woord sterven, maar kan wel kiezen uit tientallen verzachtende woorden en uitdrukkingen, variërend van heengaan, inslapen, de aarde vaarwel zeggen, ad patres gaan tot: het afleggen, de tol aan de natuur betalen, de grote reis ondernemen en - hoe onschuldig! - de ogen sluiten.
Tegenover deze overdaad staat het feit dat er begrippen bestaan waarvoor we node de woorden missen. Ik noem maar iets: een woord voor de geur van warm zomers asfalt waarop net de eerste druppels van een donderbui gevallen zijn.
Er zijn in de woordenschat onverklaarbare maar beeldschone symmetrieën te ontwaren. Hoe komt het dat er minstens twintig woorden voor vol zijn, terwijl het aantal woorden voor leeg op de vingers van één hand te tellen is? Bij vol vinden we synoniemen als overvol, barstens- en berstensvol, tjok-, prop-, bom-, stik-, mud-, eivol, afgestampt, afgeladen en nog zo wat. Bij leeg het schamele rijtje onbezet, loos, lens, hol en luchtledig. Waarom zijn er veel woorden voor veel en weinig voor weinig? Toeval? Je zou het denken. Want op deze schijnbare wetmatigheid (veel woorden voor begrippen die veel- en volheid aanduiden, weinig woorden voor het omgekeerde begrip) bestaat een aardige uitzondering. Er zijn veel meer woorden voor niets dan voor alles.
Op deze vragen zal ik hier niet ingaan. Ten eerste weet ik het antwoord niet, ten tweede weet ik niet zeker òf ze te beantwoorden zijn. Wel wil ik in enkele volgende artikelen uiteenzetten hoe een verklarend synoniemenwoordenboek (VSW) gemaakt wordt. Hoe verzamel je het materiaal? Volgens welke technische principes worden woordclusters naar betekenisverwantschap gegroepeerd? Welke soorten gebruiksverschillen worden er in kaart gebracht? En in hoeverre zet dit boek een traditie voort?