Gevoelswaarde uitgebuit
Bovendien speelt er mijns inziens een subtieler verschijnsel een rol bij onze waardering van beeldspraak. Het gaat daarbij vaak om de minder voor de hand liggende punten van vergelijking. Neem nogmaals het voorbeeld ‘Julian Schnabel is de Sylvester Stallone van de kunstwereld’. De rijkdom en beroemdheid van beiden is het opvallendst, maar deze eigenschappen maken de metafoor niet interessant; dan had er net zo goed kunnen staan ‘Julian Schnabel is de Michael Jackson van de kunstwereld’. Het gemeenschappelijke machismo geeft de metafoor zijn extra lading.
Dit verschijnsel speelt vooral een rol bij metaforen met een diverterende functie; bij educatieve metaforen (‘de hersenen zijn een soort computer’) staat de duidelijkheid voorop. De grenzen zijn overigens niet altijd scherp te trekken. Wanneer een politicus zegt ‘Heroïnegebruik is de kanker van onze grote steden’ wil hij misschien de oncontroleerbare groei van het verschijnsel aanduiden, maar hij profiteert ook van de kwaadaardige gevoelswaarde (connotaties) die een ziekte als kanker nu eenmaal aankleeft.
Een metafoor geeft een spreker of schrijver de mogelijkheid in weinig woorden heel veel te zeggen en nog meer te suggereren. Wat betekent het bijvoorbeeld om ‘de Sonja Barend van de Newyorkse galeristen’ te zijn (HP over Gracie Mansion, een beroemde galeriehoudster)? Ben je dan populair, kom je vaak op tv, presenteer je een show, draag je elke week een andere jurk? Het is de mogelijkheid om deze rijkheid aan connotaties over te brengen, waaraan de metafoor haar kracht ontleent.
R. Tourangeau, ‘Metaphor and cognitive structure’, in: D.S. Miall (ed), Metaphor: Problems and Perspectives, Sussex 1982.