toegang gaf tot een veenconcessie van achthonderd roeden langs het Stadskanaal.
De meeste sporen van breedtemeting zijn in de namen van kleinere percelen te vinden. Op verschillende plaatsen kunnen we veldnamen aantreffen als de Vier Roe, de Vijf Roeden, de Zeven Roeden en de Veertien Roeden. Naast de roede heeft men in het westen en midden van ons land als synoniem de garde, geerde of gaarde gekend. Er komen daar dan ook niet alleen namen op -Roe of -Roeden voor, maar ook - in dezelfde betekenis - op -Garden, -Geerden of -Gaarden. Zo zijn bijvoorbeeld de Twee Geerden, de Drie Garden, de Acht Gaarden, de Elf Geerden, de Twintig Garden namen van stukken land die oorspronkelijk twee, drie, acht, elf en twintig roeden breed waren.
Eén naam dienen we in vele gevallen van de bovengenoemde groep uit te sluiten: de Vier Garden. Vooral in het rivierengebied is dit een zeer frequent optredende veldnaam. Nu is het natuurlijk mogelijk dat een perceels-breedte van vier roeden daar zeer gebruikelijk was. Dat is echter niet het geval geweest. Uiteraard zullen enkele Vier Garden's wel naar hun breedte genoemd zijn, maar de meeste hebben daar niets mee te maken. Zij gaan in werkelijkheid op een omvorming terug en wel van het woord vergarde, vergerd, vergt, dat in die streken ‘boomgaard’ betekend moet hebben. Hieruit blijkt weer dat het nooit kwaad kan naamkundig op onze hoede te blijven. Zelfs de verklaring van een garde-naam hoeft niet altijd uit de lengte of de breedte te komen.