De halve werkelijkheid
Een aantal gevallen genoemd door F.P. Tros betreft het geven van nadruk aan woordsoorten die volgens hem geen nadruk zouden moeten krijgen, zoals voorzetsels en lidwoorden. Enkele van de voorbeelden die worden gegeven zijn ‘de minister van Buitenlandse Zaken heeft in een interview...’, ‘het ongeluk met de space-shuttle...’ en ‘al deze programma's, bij de VARA!’ Jammer genoeg wordt in deze en andere voorbeeldzinnen niet aangegeven waar de verdere klemtonen liggen. In elk geval lijkt het niet mogelijk dat, zoals beweerd wordt, in deze gevallen ‘het zinsaccent’ op de gecursiveerde woorden valt: dat moet toch beslist verderop in de zin liggen.
Laten we het er maar op houden dat naast de andere gebruikte klemtonen de genoemde woorden met meer dan minimale nadruk werden uitgesproken. Is dit af te keuren? Voorzetsels kunnen, dunkt mij, best enige nadruk hebben zonder dat noodzakelijkerwijs contrastieve associaties worden gewekt: ‘In Parijs’ hoeft niet te betekenen ‘dus niet daarbuiten’. In het gegeven voorbeeld ‘bij de VARA!’ (ik geef beide vereiste klemtonen aan) mag een sterke nadruk op bij zelfs als in hoge mate functioneel gelden in dit soort nogal nadrukkelijk gebrachte propaganda-slogans. Wat verder de kritiek op de uitspraak van het en er betreft, wie durft van zichzelf te beweren dat hij of zij deze woordjes nooit en te nimmer de volle vorm geeft, ook wanneer dat strikt genomen niet nodig is? Sterktevariaties horen ook hier tot de normale spraakverschijnselen, en het is nauwelijks mogelijk aan te geven waar hier een grens van toelaatbaarheid wordt overschreden.
Mijn opmerkingen zou ik als volgt willen samenvatten. Klemtoonverschuivingen binnen een woord hebben vaak te maken met de plaats die dat woord inneemt in het zinsverband. Opmerkingen over dit verschijnsel snijden dan ook alleen hout als de zinscontext in de discussie wordt betrokken. Verder hangen aantal en sterkte van klemtonen in de zin samen met verschillen in spreekstijl.
Wie kritiek op bepaalde verschijnselen wil baseren op een ‘objectieve taalnorm’ moet uiterst zorgvuldig te werk gaan, omdat hij zich anders gemakkelijk zal verliezen in sterk subjectief gekleurde veroordelingen.