De meervoudsuitgang -n en -s
Dr. Jo Daan - Barchem
Op blz. 56 en 57 van het aprilnummer publiceerde ‘schoolmeester’ Majoor zijn naspeuringen naar de meervoudsuitgangen -(e)n en -s in een aantal uitgaven die als gezaghebbend worden beschouwd. Het uitvlooien van Woordenlijst en woordenboeken laat weinig systeem zien, maar de ANS doet in ieder geval een poging een structuur aan te brengen. Op blz. 68 van dit boek staat dat de meeste woorden op sjwa (de ‘stomme e’) zowel -n als -s kunnen hebben, maar dat in gesproken taal meestal de s-vorm, in geschreven taal de n-vorm gebruikt wordt. Ook woorden op -el, -em, -en, -er, -aar, -erd en -aard hebben beide meervouden, maar daarbij wordt geen stijlverschil aangegeven.
Het gaat me echter veel te ver om deze onzekerheid over -n en -s verwarrend te noemen. Al zal ik met Paardekooper en vele anderen nooit keuzes zeggen, ik heb het de laatste tijd enkele malen gedrukt gezien, maar ik had geen enkele moeite om te begrijpen dat dit hetzelfde was als mijn keuzen. Mijn indruk is dat jongere mensen in de randstad bij voorkeur s-meer-vouden gebruiken, en in sommige gevallen is dat begrijpelijk. Je kunt zo duidelijk maken dat studenten mannen zijn en studentes vrouwen. Maar in vele andere gevallen die de heer Majoor heeft gevonden, geldt dit niet. Daar is dan ook nooit verwarring mogelijk; evenmin voor de klasses, sages en zedes als voor de keuzes. De keuze is individueel of groepsgebonden. En ik vermoed - ik vrees voor de heer Majoor - dat deze twee meervoudsuitgangen misschien wel altijd naast elkaar zullen blijven bestaan, zoals ze het al eeuwen gedaan hebben. Als het gebruik ervan, naast elkaar, echt ver-warrend geweest was, had een van beide al lang het loodje gelegd. Omdat het verschijnsel zelden of nooit een ongunstig semantisch effect zal hebben, pleit ik ervoor het met rust te laten. Of een van beide wint het, of ze gaan naast elkaar door, misschien met een soms wisselende frequentie, misschien ook zal er een stijlverschil uit ontstaan.
Zo'n verschil is duidelijk bij de meervouden van curatorium en dergelijke. Voor een publiek van universitair opgeleiden zal ik schrijven en zeggen curatoria, musea, laboratoria. Ze kennen de Latijnse grammatica of worden in ieder geval geacht te weten dat dit de taalkundig verantwoorde meervouden zijn. Maar voor een gehoor van mensen die deze kennis niet hebben, zou ik me een verschrikkelijke aanstelster vinden, iemand die geleerd wil doen, als ik dan niet sprak van museums. De andere genoemde woorden zullen in zo'n verband al minder voorkomen.