Kroosvreters en zandhappers
Gelukkig zijn de locofaulismen niet spoorloos verdwenen. Een werkgroep aan de Nijmeegse Centrale voor Dialectologie en Naamkunde heeft er een paar honderd aan de oppervlakte gebracht en naar hun vermoedelijke betekenis ingedeeld.
Het mechaniekje in de locofaulismen bleek hetzelfde als dat achter elk doeltreffend schelden. Het doelwit is het gevoel van eigenwaarde van het slachtoffer. Als die dat gevoel mede ontleent aan zijn woonplaats, kan de schelder daarvan gebruik maken door de inwoners met iets onaangenaams in verband te brengen.
De favoriete strategie is een toespeling op de eetgewoonten ter plaatse. Eigenlijk is dat vreemd; iedereen moet toch eten. Iedereen doet het ook, zelfs in het openbaar. Toch geeft een scheldwoord als kroosvreter de schelder een heerlijk uitzicht op het vernederen van de ander. Het stukje -vreter (desgewenst -happer, -knauwer, -zuiper) maakt dat er een dierlijk luchtje om het slachtoffer gaat hangen. Op de plaats van kroos kun je alle mogelijke en onmogelijke eetwaar plaatsen:
- goedkoop eten en veevoer: pap-, spurrie- en breivreter
- oneetbare waar: kattevreter, zand- of keihapper.
Er bestaat een nog eenvoudiger trucje om personen met honger en armoede in verband te brengen: insinueren dat ze helemaal niets te eten hebben: goot-, schotel- en straatlikkers.
De etenswaren zelf doen eveneens heel geregeld dienst als locofaulisme. Naast laagwaardig voedsel (bloempap, droog brood) vinden we heel veel gewassen: van koolstruiken tot aardbeien. Dat zijn natuurlijk ook toespelingen op de agrarische middelen van bestaan. Niet alle eet-locofaulismen slaan overigens op vies eten: er zijn ook woorden als kadetten- of koekvreters. Die woorden slaan merendeels op stadjes met een levensmiddelenindustrie. Uit houten hammen blijkt de afkeer van lui die zich rijker voordoen dan ze zijn: kale kak (zelf ook als locofaulisme opgegeven) dus.