Vreemdgaan als basis
Dr. P.A.F. van Veen, van wie kort geleden het boekje Sprekende getuigen is verschenen, denkt iets anders over deze kwestie. Hij schijnt er een genoegen in te scheppen, steeds weer te benadrukken dat de grote meerderheid van onze basiswoorden van vreemde oorsprong is (bijv. in de eerste zin op blz. 138). Hij verheerlijkt het ‘vreemde’: peer behandelt hij wel en appel niet; venster wel en raam niet. Over de scheepvaart, onze nationale trots, zegt hij op blz. 122 het volgende:
‘De delta van Rijn, Maas en Schelde mag dan goeddeels uit het water en voor de vaart zijn geschapen en sprekers mogen op momenten van nationale euforie de indruk geven als zou de zeevaart door ons als het ware zijn uitgevonden, het woordmateriaal wijst daar bepaald niet op. Er is in het Nederlands ook op dit gebied aanzienlijk meer overgenomen dan uitgevonden.’
Zijn boekje gaat voornamelijk over onze leenwoorden. Ik heb eens een steekproef genomen. De eerste vijftien woorden die hij in zijn register onder de r opneemt, heb ik vergeleken met de eerste vijftien woorden uit het kleine etymologische woordenboek van Jan de Vries. Van Veen: raap, rabarber, rabauw, rabbi, racket, rafflesia, raglan, ragôut, raid, raket, rambam, ramboetan, rand, rapalje, (rappen), ratatouille. Rappen kon ik in het boek niet vinden, dus dat staat tussen haakjes (racket stond ook op een andere bladzijde, maar daar was nog wel uit te komen). Van deze vijftien woorden is alleen rand, het Zuidafrikaanse geldstuk dat naar Witwatersrand vernoemd is, van Nederlandse oorsprong. De Vries: ra, raad, raadsel, raaf, raai, raak, raam, raap, raar, raasdonders, raaskallen, raat, rabarber, rabat, rabauw. Hiervan zijn raap, raar, raat, rabarber, rabat en rabauw leenwoorden. Zes van de vijftien dus.