Het Lyrisch Lab
Melodie, accent en rijm
Pieter Nieuwint
Aan het slot van de tweede aflevering van deze rubriek (januari 1988) beweerde ik dat een melodie nietrijmende regels kan doen rijmen, en dat je soms de melodie moet kennen voordat je kunt bepalen of twee regels rijmen of niet.
De eerste bewering is het eenvoudigst te staven, en daar begin ik dus mee. Normaal gesproken (d.w.z. in normaal gesproken Nederlands) rijmt serre niet op verre, controle niet op bolle, en computer (althans in de uitspraak van sommige Nederlanders) niet op toeter, omdat de klinkers waar het om gaat in lengte verschillen. Wanneer dergelijke paren echter in een lied op lange tonen terechtkomen, verdwijnt dat verschil en ontstaat er rijm waar niets op aan te merken valt.
Een voorbeeld. U kent waarschijnlijk het refrein van Les Trois Cloches (een lied dat zowel in de Franse als in de Engelse versie beroemd is geworden), en anders kunt u vast wel iemand vinden die het even wil komen voorzingen. Welnu, als u aan het eind van regels 1 en 3 serre en verre als rijmwoorden gebruikt, is er geen vuiltje aan de lucht: ‘Tante Jo zat in de serre / Hand in hand met ome Joop / En ze zag je al van verre / Want ze had een telescoop’. Maar als u die zelfde woorden gebruikt aan het eind van regels 7 en 8, is het resultaat rijmtechnisch aanzienlijk minder welluidend: ‘Een vervelende affaire: /Tante Jo en ome Joop / Zaten altijd in de serre / En ze zagen je van verre / Met hun nieuwe telescoop’.
Een nog mooier voorbeeld wordt geleverd door een melodie waarvan het iets onwaarschijnlijker is dat u haar kent: Bonke bonke van Jules de Corte (eigenlijk vind ik trouwens dat u al het werk van De Corte zou moeten kennen, liefst uit het hoofd). Wanneer u de volgende twee regels op die melodie probeert te zingen: ‘Dat zij te veel gedronken had, besefte zij ten volle / Vandaar dat ze benauwd was voor een alcoholcontrole’, dan zult u merken dat de vraag of ze rijmen, afhangt van hun positie in het lied. Op regels 1 en 2 van het couplet rijmen ze niet, en op regels 3 en 4 rijmen ze wel. Kortom, het bewijs voor stelling 1 lijkt mij wettig en overtuigend geleverd.
Mijn tweede bewering vereist wat meer uitleg, en een van de dingen die daarbij van belang zijn, is dat u weet wat secundair accent is. In een woord als handeling heeft han- primair accent, -de- geen accent en -ling secundair accent, ook wel nevenaccent genoemd. Het curieuze van dit nevenaccent is nu, dat het zowel kan ‘promoveren’ tot primair accent, als ‘degraderen’ tot geen accent - minder lelijk gezegd: half-beklemtoonde lettergrepen veranderen in bepaalde gevallen in volbeklemtoonde, en in andere in onbeklemtoonde. Het verschil tussen mannelijk (man - kan), vrouwelijk (vrouwen - houen) en onzijdig (slepende - dwepende) rijm mag ik bekend veronderstellen. Een situatie waarin de bovengenoemde degradatie kan plaatsvinden, treedt op wanneer woorden als handelaar en wandelaar gebruikt worden als rijmwoorden in ‘onzijdig’ eindigende liedregels - -laar maakt nu namelijk deel uit van een onbeklemtoonde staart. Vaak zal zo'n onzijdig-onbeklemtoonde staart deel uitmaken van een versregel in driekwartsmaat, zoals in: ‘Op de antiek-marrekt kocht ik een kandelaar / Bij een volkomen betrouwbare handelaar’. Maar - en nu komt de promotie aan de orde - diezelfde lettergreep -laar kan ook een primair accent toebedeeld krijgen, zoals bijvoorbeeld wanneer hij aan het eind staat van een regel in tweekwartsmaat: ‘Meestal koop ik zulke waar / Bij een marrekthandelaar’.
Nu zijn er versregels te bedenken die zowel in twee- als in driekwartsmaat te zingen zijn, en daarin doet zich het fenomeen voor waar het mij om gaat. Als u de regels ‘Ik stapte op en ging toen naar een handelaar / Ik wou wat neuzen en hij vond dat geen bezwaar’ (toegegeven: het zijn niet de geestigste regels die ooit uit een dichterspen zijn gevloeid) opleest in tweekwartsmaat, met het eerste accent op stap-, dan rijmen ze: worden ze daarentegen opgelezen in driekwartsmaat, met het eerste accent op Ik, dan is het rijm verdwenen, of tenminste halfrijm geworden, te vergelijken met een ‘rijm’ als wandluis - vleermuis. Met andere woorden: of bepaalde regels rijmen, hangt af van het ritme waarin ze worden gelezen. Op de onderlinge afhankelijkheid van ritme en muziek ben ik de vorige keer al ingegaan.
Maar we zijn er nog niet. Het is best mogelijk dat u het bovenstaande in de oren hebt geknoopt, en hebt besloten voor de zekerheid handelaar alleen nog maar op kandelaar te laten rijmen. U wilt nu bijvoorbeeld een tekst schrijven op de melodie van Hup Holland hup, en de eerste twee regels van uw eerste couplet luiden: ‘Ik kocht een week gelee bij een wat louche handelaar / Een op het oog antieke maar vervalste kandelaar’. Helaas! Het zijn voortreffelijk lopende regels, maar gezongen op het Nederlands voetballied van weleer zijn ze geen gehoor: het hoofdaccent valt in beide regels op -laar, en dus is er sprake van rime riche, dat, zoals u weet, erg armoedig is.
Als u de regels wilt handhaven, zit er dus niets anders op dan er een andere melodie bij te kiezen, een melodie namelijk die het hoofdaccent in beide regels op de voorvoorlaatste lettergreep (dus op han- en kan-) doet belanden. Het laatste voorbeeld toonde aan dat men rime riche licht over het hoofd kan zien. Het omgekeerde is ook waar: wat op het eerste gezicht rime riche lijkt, hoeft dat helemaal niet te zijn, getuige het distichon dat ik u bij wijze van afsluiting aanbied: ‘Met mij is het goed, maar met jou is het slecht gesteld / Want ik word geridderd, en jij wordt terechtgesteld’. Uiteraard kan een verkeerde melodie de zaak ook hier weer geheel bederven.