Een on-woord: samenheid
Robert-Henk Zuidinga
Hoe komt een nieuw woord in onze taal? Zoals er volkssprookjes en cultuursprookjes bestaan, zo zijn er ook woorden die zich, zonder dat hun herkomst duidelijk aan te wijzen is, een plaats in het taalgebruik veroveren, en woorden die voor officieel gebruik gecreëerd zijn.
Voorbeelden van de eerste groep zijn drijfsijssie (voor eend) en snip (voor een biljet van honderd gulden), tostieijzer (voor zonnebank) en punkette (jong punkmeisje). Zulke woorden zijn allicht ooit door iemand bedacht, althans voor het eerst gebruikt, maar hebben langzamerhand een groter publiek bereikt - bijvoorbeeld doordat Carmiggelt ze in een van zijn stukjes vermeldde - en daarmee hun bestaansrecht bewezen. Niemand heeft doeg - of, erger nog, doei - zitten bedenken, maar het is uit het huidige Nederlands niet meer weg te denken.
De tweede groep omvat woorden die welbewust - maar niet altijd even weldoordacht - door iemand zijn neergepend. De belangrijkste leveranciers daarvan zijn de commercie (kakelvers, woonwarenhuis, Eterie), wetenschappelijke publikaties (woonomgevingsgevoeligheid) en politieke en ambtelijke stukken.
Vlak vooral die laatste bron niet uit. Daar wordt veel taal gemaakt, maar zelden echt bruikbare. Het ministerie van WVC, bijvoorbeeld, bracht enkele jaren geleden een ‘Medelanders-nota’ uit (medelanders, voor alle duidelijkheid, zijn niet-Nederlanders die, mede met de wel-Nederlanders, in ons land wonen). De schepper van dat woord vond wellicht dat hij, zeker voor een ambtenaar, een hele vondst gedaan had, maar brede ingang heeft het nooit gevonden, ook niet toen Teleac de reeks Medelanders-Nederlanders ging uitzenden.
En nu gaat hetzelfde ministerie - wat zeg ik, misschien wel dezelfde ambtenaar - een tweede term aan ons opdringen: samenheid. U krijgt de bijbehorende folder op het postkantoor of via Postbus 51. De eerste zinnen van die folder luiden: ‘Het woord samenheid bestaat niet echt. Toch zal iedereen aanvoelen wat ermee bedoeld wordt.’ Dat is een onbewezen stelling, die overigens niet meer of minder gewaagd is dan mijn stelling dat het woord samenheid nooit een plaats zal vinden in ons dagelijks spraakgebruik. En daar helpen geen dure reclamecampagnes en televisiespots aan. Dat is het lot van woorden waar niemand om gevraagd heeft.