Soms staat ‘Wat een taal’ in het teken van een bijzondere dag. Op 2 november, Allerzielen, werd aandacht besteed aan de dood. Jan Roelands droeg een gedicht voor van Vondel over de dood, en sprak met een socioloog over taalgebruik in rouwadvertenties door de eeuwen heen. Een bijdrage over eufemismen sloot hierbij aan. Het is immers moeilijk je over de dood rechtstreeks uit te laten. Meestal gebeurt dit via een verzachtende en verhullende omweg. Het programma werd, zoals altijd, omlijst met muziek. En wat is in dit geval toepasselijker dan de top vijf voor begrafenissen en crematies?
De luisteraars worden ook op de hoogte gehouden van allerlei actualiteiten op het gebied van taal. Regelmatig worden boeken besproken. Laatst bijvoorbeeld gaven de programmamakers informatie en een oordeel over Turbo-taal, van socio-babble tot yuppie-speak. ‘De schrijver heeft zich nu eens niet beperkt tot het weven van een verhaaltje rond een aantal nieuwe woorden en uitdrukkingen, of oude met een nieuwe betekenis. Nee, hij probeert ook taalkundig wat te zeggen over dat nieuwe turbo-taalgebruik. En hij plaatst het binnen de samenleving. Zeer leukig en bovendien best wel een soort van aardig.’
Verder horen we geregeld aankondigingen en besprekingen van tentoonstellingen en congressen die iets met taal te maken hebben. Zo werd het Onze-Taalcongres van 10 oktober 1987, over ‘Taal in uitvoering’, samengevat en besproken in een uitzending.
‘Wat een taal’ staat voor een informatieve, deskundige en vaak ook speelse en amusante kijk op taal. Eigenlijk is het programma een ‘must’ voor ieder die om taal geeft. Jammer dat de uitzendingen vallen op een voor velen ongunstig tijdstip. Maar voor wie niet kan luisteren, toch iets positiefs: belangwekkende bijdragen aan ‘Wat een taal’ zijn gebundeld in een reeks boekjes.