Positief imago
Behalve naar de maatschappelijke en sociale achtergronden heeft dr. Schatz ook onderzoek verricht naar de grammaticale eigenaardigheden van het Amsterdams. Werkwoorden worden vaak op een wonderlijke manier vervoegd. Neem het werkwoord ‘hebben’ met de vervoegingen ik heb/jij heb/hij heb. ‘Zijn’ met de vervoeging wij zijne, ‘gaan’ met ik gaan/wij gaan, ‘doen’ met de vormen ik doen/wij doene of ‘zeggen’ met de verleden tijd ik/jij/hij zee; wij/jullie/zij zeeën. Bij een aantal voornaamwoorden wordt soms ook een andere vorm gebruikt, zoals mijn in plaats van mij, of hunnie in plaats van zij. Het betrekkelijk voornaamwoord wie wordt in het Amsterdams niet alleen gebruikt om naar personen maar ook om naar zaken te verwijzen. Johan Cruijff heeft het op de televisie weleens gehad over de dingen wie we als voetballer allemaal moeten kunnen.
De Amsterdammer is ook herkenbaar aan de door hem gebruikte klanken. De korte a en e lijken vaak op een e of een i, zodat het woord ‘pen’ gaat klinken als pin en het woord ‘pan’ als pen. De lange klinker a wordt regelmatig als een o uitgesproken, bijvoorbeeld in ‘kaas’ en ‘baas’ welke dan min of meer gaan klinken als boas of koas.
Het Amsterdams heeft een positief imago. Dat vinden niet alleen de ondervraagden maar dat vindt kennelijk ook de amusementsindustrie, die zich heeft gestort op typetjes zoals Mien Dobbelsteen, de werkster uit de TV-serie ‘Zeg eens aa’. Wie de serie aandachtiger beschouwt, ontdekt dat Carry Tefsen in haar Dobbelsteencreatie nauwelijks lokale woorden gebruikt; ze stoeit uitsluitend met een aantal opmerkelijke verklankingen.
Lik op stuk door dr. Henriëtte Schatz. Uitgeverij BZZTôH, 's-Gravenhage, 96 pagina's, prijs f 15,- ISBNnr. 9062 91 245 1.