Onze Taal. Jaargang 56
(1987)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
PCUdB■ P. Thijssen uit Den Bosch heeft uit het Brabants Dagblad van 13 januari jl. een alarmerend bericht geknipt en dit de redactie doen toekomen: Eenderde van de patiënten overlijdt ieder jaar. ■ Hij vraagt zich af of we hier met reïncarnatie of zoiets te maken hebben. ■ Wat mij betreft, nu ik erover nadenk, is het bericht dus eerder hoopgevend. ■ Ik zal u niet vermoeien met uitweidingen over de plaats waar en de omstandigheden waaronder eenderde van de patiënten steeds weer het tijdelijke voor het eeuwige verwisselt, te meer daar het krantebericht in kwestie mij gehalveerd onder de ogen is gekomen en de situatie in de desbetreffende kliniek mij nog niet helemaal duidelijk is. ■ Belangrijker uit taalkundig oogpunt is de impliciete constatering dat je kennelijk niet zonder meer tijdsbepalingen kunt verschuiven. ■ Je kunt namelijk heel goed zeggen: ieder jaar overlijdt (er) eenderde van de patiënten. Of, als iemand daaraan twijfelt: correct is het zonder meer om te zeggen ieder jaar overlijdt er iemand. ■ Maar iemand overlijdt ieder jaar is heel vreemd. ■ Misschien zal een predikatenlogica praktiserende lezer nu in de pen klimmen om mij uit te leggen hoe dat verschil in interpretatie tot stand komt, en bij voorbaat moet ik hem of haar antwoorden dat ik wel weet hoe dat in de predikatenlogica zit, en dat ik verder inderdaad niet veel weet; dat ik, omdat ik dit weet en vele andere dingen niet, beter de rest van deze kolommen zou kunnen besteden om iets uit te leggen wat ik wel weet dan lezers te confronteren met de schandelijke leemtes in mijn kennis - maar toch zou ik lezers die minder in predikatenlogica zijn geïnteresseerd dan de schrijflustige (m/v) lijkt te zijn, niet voor het hoofd willen stoten door de vertrouwde grijze massa op de achterkant van dit blad tot een soort geheimtaal te omschrijven. ■ Nee, het zou wat moois worden als ik u van alles wat ik weet deelachtig zou maken - zou u het bijvoorbeeld op prijs stellen als ik mijn licht liet schijnen over de werkelijk hemeltergende taalvervuiling die optreedt als een Amerikaanse kinderrechter een verdediger aanstelt die namens de foetus in een elfjarig meisje een pleidooi voor het leven moet houden met de bedoeling de aanstaande moeder onmiddellijk post partum de rechten op het moederschap te ontnemen? ■ U hebt gelijk, dat is niet iets wat Onze Taal hoort bezig te houden, en daarom zal ik u ook niet met de methoden van de predikatenlogica de zin een kinderrechter is ook maar een mens van een semantische analyse voorzien, te meer omdat ik me nauwelijks kan voorstellen dat deze in zijn algemeenheid waar is. ■ Ik zei u al dat het bericht uit het Brabants Dagblad van P. Thijssen enigszins verminkt tot mij is gekomen (vergelijk de zin een tiende van de kopieën verdwijnt iedere maand). ■ Vandaar ook dat ik zijn opmerking het woord toch-economie vind ik aardig gevonden binnen het begeleidend schrijven wat moeilijk kan plaatsen. ■ Ik vraag me dan ook af of ik de vondst werkelijk zo aardig vind. ■ Ik dacht dat in principe een aardig gevonden woord aardig is omdat je juist onafhankelijk van de context kunt gissen wat het betekent. ■ Toch-economie maakt me toch wel nieuwsgierig: zijn toch-economen fout of juist heel goed bezig met het bestieren van een nationale of bedrijfsmatige huishouding? ■ Een duidelijk antwoord wordt zeer op prijs gesteld. ■ De heer K. Kistemaker meldt met tevredenheid (tevens tot mijn tevredenheid) dat sommige organisaties taalmisbruikverschijningsvormen soms krachtig in interne publikaties aan de kaak stellen. J. Hamers in een periodiek van de Rabo-bank meldt bijvoorbeeld een aantal onoverzichtelijk lange woorden in Raborapporten. De langste daarvan is Beroepsaansprakelijkheidsverzekeringsorganisatie. ■ Maar persoonlijk vind ik het mooiste woord uit het lijstje procesentiteitaffiniteitquotiënt, daar, zoals u inmiddels weet, alles wat volslagen duister is, mij zeer ter harte gaat. |
|