omzetten in de bijbehorende doeltaaltekst? De vroegste vertaalsystemen volgen de directe methode: ze maken gebruik van regels die woord voor woord vertalen en die pas bekijken wat bijvoorbeeld de woordsoort van een bepaald woord is, wanneer er meer dan één vertaling voorhanden is. Die methode heeft wel succes bij talen die enigszins verwant zijn (Engels- Spaans), maar niet bij talen die dat niet zijn (Engels-Japans). Helemaal goed gaat het in geen van beide gevallen. Een onoverkomelijk probleem vormt het vertalen van woorden die hun interpretatie krijgen van een woord op afstand. In (1) moet zich vertaald worden met himself in het Engels:
(1) Jan beloofde Marie zich te gedragen.
Jan promised Marie to behave himself.
Had er vroeg gestaan in plaats van beloofde, dan had de vertaling herself moeten wezen:
(2) Jan vroeg Marie zich te gedragen. Jan asked Marie to behave herself.
De vertaling van zich in een beknopte bijzin is dus afhankelijk van het werkwoord van de zin waarin die beknopte bijzin is ingebed. Een vertaalsysteem volgens de directe, woord-voor-woordmethode maakt geen gebruik van dit soort grammaticale kennis, en faalt in zulke gevallen.
De vertaalsystemen die nu ontwikkeld worden, volgen vrijwel zonder uitzondering de indirecte methode; ze bepalen eerst de zinsbouw en beginnen dan pas aan het eigenlijke vertaalproces, dat dan transfer genoemd wordt. De aanpak in zo'n transfersysteem wordt wel als volgt in tekening gezet:
Het vertaalproces verloopt in drie fasen: analyse, transfer en synthese. De geanalyseerde brontaaltekst wordt de interface-structuur (of tussenliggende structuur) genoemd; transfer zet die om in een interface-structuur voor de doeltaal. Dat werkt bij zin (1) als volgt. In de analysefase wordt de tekst voorzien van allerlei informatie die op basis van kennis van de brontaal toegevoegd kan worden. Na een ontleding van de zin in zinsdelen kan worden aangegeven welk antecedent bij zich hoort: Jan in dit geval. In de interface-structuur kan nu het woord zich gemist worden, zolang maar aangegeven wordt dat het een zinsdeel is dat op Jan slaat. De interfacestructuur voor het Nederlands (sterk vereenvoudigd) is dan (3):
(3) Jan-i beloofde Marie (i te gedragen)
Hier geeft de i aan dat beide zinsdelen op dezelfde persoon slaan. In de transferfase hoeft dan zich niet vertaald te worden. De i blijft gewoon staan tijdens transfer, en pas in de synthesefase zetten de regels i om in himself. In de synthesefase wordt ook de volgorde beregeld. (Zolang er in de interface-structuur is aangegeven hoe de zinsbouw is, kan daaruit worden afgeleid wat de Engelse volgorde moet worden.) Het voordeel van deze aanpak is, dat de lastigste stap in het vertalen, de eigenlijke omzetting van de ene taal in de andere, ontlast kan worden van regels die typisch zijn voor de afzonderlijke talen, zoals de keuze van het juiste voornaamwoord en de volgorde van de zinsdelen.
Naast de genoemde transfersystemen met drie fasen, zijn ook systemen met twee fasen, interlinguale systemen, in ontwikkeling. Daarin wordt via een interlingua, een tussentaal, vertaald:
Het gebruik van een tussentaal is handig wanneer het systeem voor een groot aantal verschillende talen moet werken, omdat dan bij uitbreiding van het systeem voor nieuwe talen slechts regels voor de omzetting van de taal in de tussentaal en omgekeerd nodig zijn.
Tijdens de analyse worden uit de vorm van de brontaal die elementen gedistilleerd die voor de betekenis van belang zijn. Men noemt de interfacestructuur en de tussentaal daarom wel de betekenisrepresentatie van een tekst. Het onderzoek richt zich op de vraag hoe die betekenisrepresentatie eruit moet zien, en of het mogelijk is, van een tekst de betekenis volledig in zo'n structuur vast te leggen. Vooral het gebruik van een tussentaal is controversieel.