Boppe vogel
Inez van Eijk stuurde me onlangs de collectie jeugdwoorden die ze in de jaren zestig had aangelegd. De meeste van die woorden hebben de 20 tot 25 jaar die ons van haar optekening scheiden, niet overleefd. Toch zijn er enkele wèl ingeburgerd. Vooral de woorden op -er blijken het goed te doen: aanradertje (een plaat e.d. die kan worden aangeraden), afknapper (waarop iemand afknapt), blijvertje (wat blijft) en klapper (waarom men klapt, een succes). Maar ook termen als act (‘optreden’, bijv. in: wat een schitterende act van Freek de Jonge) en afkatten (‘afbekken’, een ‘kat’ geven).
Andere zijn een vroege dood gestorven. Hieronder geef ik een paar categorieën met voorbeelden. Uit de positief-waarderende persoonsaanduidingen: boppe vogel, vlotte jongen, iemand die modern is, die 't wel begrijpt. Het woord bop heeft ongetwijfeld te maken met de jazzsoort bebop. Er zit trouwens veel Engels in de jeugdtaal van de jaren zestig: ik noem cat, een ‘jongen die erbij hoort’, de mannelijke tegenhanger van een chick, en diggen (ook uitgesproken als ‘dikken’) in een zin als dat dig ik wel ‘dat vind ik wel leuk’ en die vogel digt 't wel ‘die doet 't goed’.
Een gonk lezertje is een ‘slim’, ‘intelligent’ lezertje. Ik heb geen idee waar het vandaan komt. Is het een puur klankexpressief woord? Gonk ‘bekt’ immers lekker. Of is het Tom Poes?
Groot is ook het aantal negatieve woorden: anti-blitz ‘van slechte kwaliteit’, wordt vooral van muziek gezegd. Dat is helemaal bagger duidt op iets volstrekt waardeloos, vooral op de onaantrekkelijkheid van een meisje. De wardeloosheid kan ook worden uitgedrukt door lou met de pook of met kief.
Het is provotijd; vooral de burgerlijke cultuur moet het ontgelden. Een ochtendkranter is een Telegraaflezer, of in het algemeen iemand die heel vroeg ergens heen fietst, kennelijk naar zo iets verfoeilijks als zijn werk. Klerk was dan ook het scheldwoord voor iemand die eruitzag als een kantoorbediende. Een knerp was een ‘boer’ en een knoest ‘iemand die er niets van begrijpt’.