Een mooi gelegenheidsgedicht
Harry Scholten † - R.U. Leiden
Gelegenheidspoëzie moet twee heren dienen die met elkaar op gespannen voet lijken te staan. De gelegenheid vraagt om een tekst van ondubbelzinnige strekking, poëzie moet het juist hebben van meerzinnigheid. Veel gelegenheidsgedichten laten het al gauw afweten: ze laten meer gelegenheid horen dan poëzie.
Maar er bestaat ook gelegenheidspoëzie die van haar netelig probleem iets moois maakt. Zij laat de gespannen voet tussen haar beide heren ontspannen en geeft zodoende de lezer gelegenheid tot ruimere interpretatie. Een voorbeeld van geslaagde gelegenheidspoëzie trof ik onlangs aan in de Volkskrant. Het was een tweeregelig gedichtje en het stond te midden van berichtgeving over en commentaar op de ingebruikstelling van de Oosterscheldedam, op zaterdag 4 oktober 1986. Het versje, van de hand van dichter Ed Leeflang, luidt aldus:
Ik vind deze twee regels een blijk van mooie gelegenheidspoëzie omdat ze een gedicht vormen dat bij alle gelegenheid ook zichzelf laat horen. Beide aspecten komen samen in de meervoudige betekenis van ‘gaan over’. Het betekent zowel ‘eroverheen gaan’ en ‘beheersen’, als ‘vergankelijk zijn’. De gelegenheid lijkt op zijn wenken bediend te worden met de eerste twee betekenissen, waarbij het onderwerp van ‘de maan’ tot en met ‘wij’ in beslissende volgorde de hele geschiedenis van stormvloedgevaar tot dambouw treffend samenvat en naar een indrukwekkende climax voert. Maar de gelegenheid krijgt toegevoegde waarde door de derde betekenismogelijkheid, waarbij alles - van ‘het tij’ tot en met ‘wij’ - van absoluterende grootheidswaan en eeuwigheidspretenties wordt ontdaan. Echt mooi, die respectabele dam-prestatie en dat vergankelijkheidsmotief ineen. En dan, of het niet op kan, staat er onder het gedicht ook nog een naam die aan genoemd motief een extra dimensie verleent: Ed Leeflang.