De bouwstoffen van het WNT
Hoe komt het WNT aan zijn materiaal? Welke bronnen worden er voor het woordenboek gebruikt? In de beginfase ging alles nog vrij willekeurig. Er werd een oproep in de dagbladen geplaatst en circulaires werden rondgestuurd aan specialisten in een of ander vak, met het verzoek materiaal voor het woordenboek bij te dragen. Talloze vrijwilligers maakten excerpten uit voornamelijk literaire werken. Dat ging meestal als volgt:
het geselecteerde woord, de auteur, de titel en de bladzijde werden door de vrijwilliger op een papier geschreven; daaronder het volgende woord dat voor opneming in aanmerking kwam, met weer dezelfde gegevens. Daarna werd het papier in smalle strookjes geknipt, die gealfabetiseerd in dozen (aanvankelijk sigarenkistjes) werden opgeborgen. Als een deel van de letter aan de beurt was, werden de strookjes opgeplakt in plakboeken, te weten afgedankte tijdschriften, in alfabetische en chronologische volgorde.
Op deze wijze beschikte de redactie al vroeg over een groot aantal vindplaatsen uit Vondel, Cats, Hooft, Huygens en Bredero. Ook de mindere goden uit de 17de eeuw kwamen aan bod: bijvoorbeeld Van Borsselen, Oudaan en Westerbaen. Voor de 18de eeuw waren Van Effen, Langendijk en Wolff en Deken de geliefde auteurs. Voor de 19de eeuw zijn er te veel auteurs om op te noemen. In de beginfase waren ook Vlamingen, vooral Conscience, ruim vertegenwoordigd. Naast het excerperen had men het zogenaamde registeren, een vakterm bij het WNT, om aan te geven dat men de woorden uit het register van alle mogelijke boeken verzamelde, zodat men de tekst zelf niet hoefde door te lezen. Met deze methode werden vooral de vindplaatsen van vaktaalwoorden geregistreerd uit boeken over folklore, geneeskunde, landbouw, molenbouw, scheepvaart, enz. Voor de redactionele bewerking is het echter noodzakelijk, dat deze woorden uit registers in hun context worden weergegeven, zodat de redacteur de betekenis kan achterhalen zonder dat hij het boek zelf hoeft te raadplegen.
Pas op het moment dat de materiaalverzameling van een bepaald woord volledig is afgerond, kan de redacteur beginnen met het interpreteren en structureren van de vindplaatsen en met het definiëren van de verschillende betekenissen, totdat het WNT-artikel zijn definitieve, persklare vorm heeft bereikt.
In 1882 reeds schreef Matthijs de Vries dat ‘de verzameling der bouwstoffen van A tot Z (was) voltooid’. De oorspronkelijke verzameling heeft zich echter voortdurend uitgebreid. Vergelijking van de in deel I genoemde bronnen en de huidige (onvolledige!) Bronnenlijst spreekt hieromtrent (letterlijk!) boekdelen. Het WNT beschikt thans over ongeveer 10.000 bronnen. Een thans bewerkt woord bevat materiaal uit een minstens vertienvoudigd bronnenbestand in vergelijking met de oudere delen.
De blokjes laten de betrekkelijkheid van het begrip ‘eigentijds’ zien binnen één deel (sommige delen hebben een bewerkingsduur gehad van meer dan zo jaar) en van de verschillende delen onderling.
In 1980 waren nog 1.370.000 vindplaatsen van de dan resterende letters ter bewerking aanwezig, waarschijnlijk veel meer dan De Vries in 1882 voor het hele alfabet ter beschikking had.