De Taalbank van het INL
Menigeen zal een lexicologisch centrum associëren met duizenden archiefkaartjes in honderden laatjes. Die wáren er vroeger bij het INL ook, maar ze zijn nu verhuisd naar de kelders, als stoffelijke resten van een ouderwetse manier van werken. De praktijk van een modern lexicologisch instituut heeft niets meer van doen met stoffige archieven, hoe romantisch die ook kunnen zijn. Het hart van het INL is een moderne computerruimte met een tiental terminals.
Demonstratie van de apparatuur
In de Taalbank van het INL slaat men met behulp van moderne technische middelen de Nederlandse woordenschat in een archief op. Het archief wordt toegankelijk gemaakt voor onderzoek en voorzien van voor taalkundig onderzoek belangrijke gegevens. De financiële middelen hiervoor zijn afkomstig van de Nederlandse en Belgische overheid.
De inventarisatie van de woordenschat is beperkt tot de periode tot 1301 (het corpus Middelnederlandse volkstaal van de Gentenaar Gysseling) en na 1920. De aanvang van de moderne periode is zo gekozen omdat het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) - een ander groot project van het INL - het Nederlands beschrijft uit de periode 1500-1920. Wanneer het WNT over 12(?) jaar is voltooid, kan worden begonnen aan een wetenschappelijke beschrijving van het moderne Nederlands. Voor dat doel voegt het INL jaarlijks tien miljoen woordvormen van het hedendaags Nederlands toe aan zijn bestand.