Twee grammatica's
Prof. M.C. van den Toorn - Hoogleraar Nederlandse taalkunde, Nijmegen
Een grammatica van het Nederlands voor moedertaalsprekers ziet er anders uit dan een grammatica voor anderstaligen die Nederlands willen leren. Zo'n grammatica voor landgenoten kan nogal eens wat bekend veronderstellen, maar in de meeste gevallen zal er wel veel aandacht aan taalbeschouwelijke kwesties besteed worden. Dat is dan ook het geval in een pas verschenen werk van twee taalkundigen uit Brussel, Hugo de Jonghe en Wim de Geest, dat tot titel draagt Nederlands, je taal (uitgave Van In, Lier). Het is een heel uitvoerige spraakkunst, overzichtelijk ingedeeld, vooral bedoeld voor het secundaire onderwijs, maar ook bruikbaar voor meer gespecialiseerde gebruikers.
Naast de echte grammaticale beschrijvingen vinden we in dit boek ook stijladviezen en hoofdstukken over klankleer, spelling en leestekens, wat de bruikbaarheid verhoogt. Het is een goed verantwoord boek, plezierig om te lezen.
Dit laatste geldt helaas niet in ieder opzicht voor de Nederlandse grammatica voor anderstaligen, geschreven door A.M. Fontein en A. Pescher - ter Meer (uitgave Nederlands Centrum Buitenlanders, Utrecht). Een spraakkunst voor anderstaligen stelt heel andere eisen dan een grammatica voor moedertaalsprekers: in principe moet alles erin te vinden zijn en niets mag als bekend verondersteld worden. Bovendien is het lang niet gemakkelijk een taalkundige beschrijving te geven die duidelijk en eenvoudig is. Niet iedere anderstalige is linguïstisch onderlegd, en dat brengt specifieke moeilijkheden met zich mee voor de taalbeschrijver. Dat is echter geen vrijbrief voor de vele vage en soms zelfs onjuiste formuleringen die we in dit boek van de dames Fontein en Pescher aantreffen. Een kras staaltje van zo'n ondoordachte formulering vinden we op blz. 55 waar woorden op -ij vermeld worden die als uitzondering het lidwoord het hebben: naast de maatschappij, de slavernij en veel andere woorden op -ij staat het schilderij. Dat is juist, maar het is onjuist om hier het gerij, het gevlij ook als ‘uitzonderingen op -ij’ te noemen.
Deze woorden gaan niet op -ij uit, ook al is hun laatste klank een ij, maar ze maken deel uit van een gehele klasse van werkwoorden afgeleide substantieven met het voorvoegsel ge-; en die hebben allemaal het lidwoord het: het gelach, het geloop, het gedoe, het gepruts en vele andere.