Discussie
Taal van journalisten (2)
J. Beishuizen - Huizen
In een discussie met Jules Welling (Onze Taal, mei 1986, blz. 62) waagt A.J. Schoonhoven ‘te betwijfelen of het Nederlands van de “de” journalist wel zoveel beter is dan dat van de gemiddelde Nederlander’. Daartegen komt Welling, zelf ruim zestien jaar journalist in het geweer.
Dat Welling zo voor zijn collega's in de bres is gesprongen, vind ik, als (ge-VUTteerd) vakgenoot, erg aardig. Hij heeft trouwens gelijk dat generaliseren - zie het door zijn opponent gebezigde ‘de’ - uit den boze is. Toch riskert A.J. Schoonhoven niet te veel wanneer hij omtrent het Nederlands van veel journalisten twijfels koestert. In elk geval bevindt hij zich daarmee in het gezelschap van nogal wat prominenten uit de journalistiek zelf.
Onverdachte getuigen dus, van wie ik er hier enkele ten tonele voer.
In zijn bekende, ‘Dezer dagen’ geheten column in NRC Handelsblad behandelt J.L. Heldring nu en dan uit kranten opgespitte taalfouten, speciaal die welke voortkomen uit verkeerd nadenken. Zijn zeker ook voor journalisten bestemde boodschap:
‘De taal is (...) een instrument van de gedachten dus zij moet goed worden onderhouden.’
Ad van Emmenes, nog steeds een begrip in de Nederlandse sportwereld, in het vakblad de Journalist: ‘In vele sportverhalen struikelt men als het ware over de taal- en vooral ook stijlfouten (...) en er ligt zowel voor de schrijvers als voor de eindredacteuren een dankbare taak ernaar te streven dat onze mooie taal zuiver wordt gehouden, ook op het gebied van de sport.’
Bij zijn afscheid, na 40 jaren journalistiek, van het dagblad Trouw zei verslaggever Jan Roelfs in de hem aangeboden feestkrant: ‘Dat de kranten in uitingsvorm gepopulariseerd zijn, vind ik op zichzelf wel een goed ding, maar de veronachtzaming van het taalgebruik is laakbaar.’
Vervolgens een uitspraak van drs. Gerard de Haas, directeur van de Christelijke Academie voor de Journalistiek te Kampen. ‘Vroeger konden ze (de journalisten) op de achterkant van een envelop een verhaal maken, vol taalfouten. Maar nu wordt elke journalist zijn eigen hoofdredacteur. Hij moet puntgaaf zijn eigen artikel in de krant kunnen tikken.’
Evert Werkman, oud-journalist van Het Parool, via de brievenrubriek van NRC Handelsblad: ‘Als het erom gaat leerlingen van journalistenopleidingen feilloos Nederlands te onderwijzen, staan de scholen in Utrecht, Tilburg, Kampen en Amersfoort inderdaad voor een gigantische taak. Want die verhalen op de achterkant van een envelop geschreven, hebben nooit zo geritseld van de taal- en stijlfouten als het erbarmelijk slechte proza dat de meeste dagbladen van vandaag hun lezers presenteren. De eenvoudigste beginselen der grammatica worden bij voortduring met voeten getreden en wie het waagt daarover iets te zeggen stuit op een muur van onverschilligheid.’
Inderdaad, met de taalvaardigheid en de belangstelling voor de taal is het vooral onder jongere journalisten droevig gesteld. Te droevig, collega Welling, voor een vergoelijkend ‘waar gehakt wordt vallen spaanders’.