| |
| |
| |
[Nummer 7/8]
| |
| |
| |
Absoluut gezag van woordenboeken onterecht
‘Van Dale’ en ‘Koenen’ lichten werkwijze toe
Gert Janssen - student Christelijke Academie voor de Journalistiek, Kampen
‘Onze deskundige jury zal de twijfel over het door u gevormde woord wegnemen. We zoeken het even op in de Dikke Van Dale. Nee...? Helaas, het woord staat er niet in, uw oplossing is dus geen correct Nederlands!’ Maar al te vaak zijn soortgelijke taferelen op de Nederlandse beeldbuis te aanschouwen. Het woordenboek geeft de scheiding aan tussen goed en fout Nederlands. Ook in de huiskamer heeft het woordenboek dikwijls dezelfde functie. Een ‘gescrabbeld’ woord wordt zonder pardon fout gerekend als het niet in het woordenboek vermeld staat. Helaas, geen punten deze ronde.
Kortom, het woordenboek heeft gezag! Woordenboeken trekken haarscherp een lijn tussen juist en onjuist; een verdere discussie is onmogelijk volgens een groot deel van de Nederlandse bevolking.
Toch is deze gedachte op zijn minst aanvechtbaar, zeker als je de werkwijze van de woordenboekmakers (lexicografen) in ogenschouw neemt. Lexicografen zijn ook maar gewone mensen, met een eigen mening en eigen voorkeuren. Willekeur en onvolledigheid zijn in een woordenboek dan ook onvermijdelijk. Het gezag van het woordenboek mag wel eens ter discussie worden gesteld.
| |
Nog steeds plagiaat?
Het meest bekende en gezaghebbende eentalige woordenboek in Nederland is zonder twijfel het Groot woordenboek der Nederlandse Taal, beter bekend onder de naam (dikke) Van Dale. In 1864 kwam de eerste druk van het woordenboek uit. Het was bewerkt door I.M. en N.S. Calisch.
Het schoolhoofd J.H. van Dale uit Sluis bewerkte de tweede druk.
In september 1984 verscheen in drie delen de elfde druk van Van Dale, bewerkt door dr. H. Heestermans uit Leiden en prof. dr. G. Geerts uit Leuven.
Een ander woordenboek dat in Nederland aanzien geniet, is het Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal, naar de eerste bewerker kortweg ‘Koenen’ genoemd. Dit woordenboek heeft al 27 drukken gekend en de achtentwintigste druk staat op stapel. De huidige bewerker is de 78-jarige dr. J.B. Drewes. Hij wordt in zijn werk bijgestaan door drs. C.A. de Ru uit Groningen.
Het maken van een woordenboek is wel eens ‘plagiaat in alfabetische volgorde’ genoemd, en inderdaad, aan de meeste woordenboeken ligt het werk van voorgangers ten grondslag. Zo kwam de eerste druk van Van Dale (toen nog niet onder de naam ‘Van Dale’) tot stand door een tweetalig vertaalwoordenboek te bewerken tot een eentalig woordenboek.
Vandaag de dag zit het met dat plagiaat toch wel iets anders, legt De Ru uit: ‘Je hebt natuurlijk een basis en dat is de vorige uitgave van je woordenboek. Signaleren en registreren van uitbreidingen van de woordenschat, veranderingen in betekenissen opmerken en verouderde woorden schrappen, moet je echt zelf doen. Dat zou ik geen plagiaat willen noemen.’
| |
Dagelijkse bronnen
Een van de belangrijkste taken van de lexicograaf is het signaleren van woorden die worden gebruikt. Welke woorden verdwijnen, welke woorden zijn nieuw en worden door veel mensen in de woordenschat opgenomen, en zijn er ook woorden die van betekenis veranderen? Dit alles moet de lexicograaf zich afvragen, telkens weer. Bij het zich afvragen alleen blijft het niet. Hij moet antwoorden zien te vinden en ze noteren. Elk nieuw woord moet hij in zijn kaartsysteem opbergen, elk verouderd woord moet hij eruit verwijderen of het label ‘verouderd’ geven.
Het is duidelijk: dit is een onmogelijke taak. De lexicograaf is beperkt in het raadplegen van zijn bronnen.
Heestermans: ‘Toch probeer je zoveel mogelijk te lezen en te horen. Mijn bronnen zijn kranten, algemene tijdschriften, literatuur, de radio en de TV. Wat de kranten betreft: elke dag lees ik een pakket kranten van verschillende signatuur: NRC, de Volkskrant, Trouw en Algemeen Dagblad bijvoorbeeld. De geschreven pers is voor ons natuurlijk wat makkelijker te volgen dan radio en TV. De laatste twee houden we meer willekeurig bij. Als je iets leuks tegenkomt, noteer je het even’, aldus Heestermans.
Afstand nemen van het werk is voor de lexicografen een moeilijke zaak, want ook in een gewoon gesprek op straat kunnen ze nieuwe woorden of uitdrukkingen ontdekken. De Ru: ‘Ik zat pas in een café en daar zegt iemand op een gegeven moment (er dreigde ruzie uit te breken) Hé jongens, we gaan toch niet stressen? Zo'n woord noteer ik dan. Het woord stress kennen we allemaal, maar het werkwoord daarvan had ik nog niet eerder gehoord.’
Van Dale-bewerker Heestermans vertelt ooit zelf eens een nieuw woord geïntroduceerd te hebben. ‘Het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, waar ik werk, was toen gevestigd aan het Rapenburg in Leiden. Ik kwam altijd met de auto, die ik dan op de parkeerplaats zette. Voor dat parkeerterrein gold een parkeerzone, zodat je om de twee uur je parkeerschijf opnieuw moest instellen. Als het weer zover was dan zei ik: Ik ga weer even schijven hoor. Langzamerhand werd het een vaste uitdrukking onder mijn collega's. Zij brachten de uitdrukking schijven weer over op kennissen en toen ik laatst in Schiedam was, hoorde ik een wildvreemd iemand praten over het “schijven” van zijn parkeerschijf. Misschien komt het woord ooit nog eens in de Van Dale.’
| |
Signaleren en registreren
Heestermans en De Ru staan niet helemaal alleen voor de onmogelijke taak alle nieuwe woorden te verzamelen; ze worden bijgestaan door een legertje van briefschrijvers die de nieuwste woorden met hun betekenis naar de woordenboekmakers opsturen. Zo ontvangt Heestermans per week zo'n dertig brieven van ijverige woordenzoekers. De Ru krijgt ongeveer vijf brieven per maand, aanzien- | |
| |
lijk minder dan Heestermans, want ja, ‘Van Dale is toch nog bekender dan Koenen’, aldus de Koenen-bewerker. Heestermans en zijn collega Geerts hebben verder nog de beschikking over een aantal vrijwilligers, ‘informanten’, die boeken en kranten doornemen op zoek naar nieuwe woorden. Het signaleren van nieuwe woorden blijft echter beperkt: bij de gevolgde methode is altijd sprake van onvolledigheid. Veel nieuwe woorden zullen de lexicograaf niet eens bereiken, laat staan dat ze in het woordenboek worden opgenomen.
In het hele proces van het ontstaan en het verbreiden van nieuwe woorden, spelen de media een bijzondere grote rol. Zij bepalen in veel gevallen of een woord of uitdrukking landelijke bekendheid zal krijgen. Een prachtig voorbeeld is het woord belubberd, dat PvdA-politicus Marcel van Dam de Nederlandse huiskamers via radio, TV en kranten binnenbracht tijdens de Algemene Beschouwingen in de Tweede Kamer in 1984. De dag erna was heel Nederland ‘belubberd’.
Koenen-medewerker De Ru herinnert zich een mislukte poging van een krant om een nieuw woord te lanceren. ‘NRC Handelsblad heeft eens geprobeerd het woord helicopterview in de betekenis van een alles overziende blik te lanceren. Een paar weken achtereen verscheen het woord in politieke en sociaal-economische artikelen met de regelmaat van de klok. Het bleek toch niet aan te slaan en in de artikelen kwam helicopterview niet meer voor’, aldus De Ru.
| |
Criteria voor opneming
Als het kaartsysteem van de lexicograaf vol zit met nieuwe woorden treedt een volgende fase in: wordt het woord wel of niet in het woordenboek opgenomen?
Het selecteren van de woorden gebeurt niet helemaal gevoelsmatig; de lexicograaf hanteert criteria waaraan het nieuwe woord moet voldoen.
Heestermans: ‘Het enige selectiecriterium dat mag gelden, vinden wij, is de frequentie waarmee een woord voorkomt. Een ander criterium dat daarmee samenhangt, is de periode gedurende welke het woord voorkomt en de mate van verspreiding onder de bevolking. Dit laatste om “eendagsvliegen” te voorkomen.’
Het criterium van de frequentie waarmee het woord voorkomt, blijft vaag, vrij willekeurig en niet te meten. ‘Inderdaad’, beaamt Heestermans, ‘dat is helemaal juist. Je zou eigenlijk computers moeten hebben die alle gesproken woorden kunnen registreren, zodat je over frequentielijsten zou kunnen beschikken. Dat is niet het geval, vandaar dat er inderdaad een mate van subjectiviteit bij de selectie om de hoek komt kijken.’
Drewes en De Ru hanteren soortgelijke criteria voor hun woordenboek. De Ru: ‘Een woord moet op meer dan één plaats te vinden zijn, het moet als het even kan over een reeks van jaren te vinden zijn en ten slotte is het belangrijk dat het woord in bredere kring wordt aanvaard.’
Toch bestaat er een groot verschil tussen het woordenboek van Koenen en dat van Van Dale. Woorden uit de negentiende eeuw zijn in Koenen niet te vinden, terwijl Van Dale er nog vol mee staat. Heestermans: ‘Tot nu toe hebben we nauwelijks woorden uit Van Dale geschrapt, omdat we als criterium hebben dat we de taal beschrijven van laten we zeggen 1850 tot nu toe. Dit ligt in onze doelstelling vast. Zo is het voor de mensen ook mogelijk enigszins oudere literatuur te lezen en daarin voorkomende woorden op te zoeken. Op een zeker moment zullen we die grens toch een beetje moeten opschuiven, want anders wordt het woordenboek echt te groot. Maar het schrappen van woorden zou me wel aan mijn hart gaan.’
| |
Hedendaagse inhoud
Koenen richt zich in heel sterke mate op de ‘eigen tijd’, zoals De Ru het uitdrukt. ‘Op dit moment is dat voor ons de tijd vanaf 1974 tot nu. Hiaten uit het verleden vullen we niet meer aan. Het is eigenlijk zo dat we meeschuiven op een denkbeeldige tijdsas. Aan de achterkant vallen er “verouderde” woorden af, terwijl er vooraan nieuwe woorden bijkomen. We zijn niet zo'n conserverend instituut als Van Dale.’ Volgens De Ru is Koenen meer up to date dan Van Dale. ‘Inderdaad, dat durf ik rustig te beweren. De Koenen van 1974 was meer bij dan de Van Dale uit die tijd en de nieuwe Koenen zal meer bij zijn dan de laatste Van Dale. Maar ja, het is ook wel logisch, wij werken hier met twee mensen full-time aan het woordenboek en dat is te merken ook. De bewerkers van Van Dale zijn in hun avonduren met het woordenboek bezig en kunnen minder tijd besteden aan het opsporen van nieuwe woorden. Dat zie je in de woordenboeken terug.’
Heestermans, die Van Dale bewerkt naast zijn werk als medewerker van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, is het niet eens met de woorden van De Ru. ‘We zijn naar mijn mening niet minder up to date dan Koenen. Maar misschien is onze aar- | |
| |
zeling
om nieuwe woorden al te snel op te nemen wat groter.’
Het opnemen van woorden in een woordenboek gaat ontegenzeglijk gepaard met een bepaalde willekeur en onvolledigheid, zo blijkt uit het voorafgaande. De lexicografen hanteren vrij vage criteria, waarbij de een nog woorden van voor 1900 opneemt, terwijl de andere hoofdzakelijk woorden van na 1950 beschrijft.
| |
Neutraal definiëren
De volgende hindernis die de lexicograaf moet nemen, is het formuleren van een zo neutraal mogelijke definitie voor het woord. Heestermans' voorganger in het bewerken van Van Dale, dr. C. Kruyskamp, liet zijn eigen mening nogal eens doorschemeren in de definities. Fameus op dit gebied is de definitie die Kruyskamp aan het woord volleybal meegaf: ‘door twee ploegen van zes spelers gespeeld balspel waarmee zelfs grote mensen zich wel vermaken, bestaande in het heen en weer slaan van een bal over een net.’ Heestermans wijst dergelijke beschrijvingen absoluut af. ‘Die beschrijvingen hebben we er direct uitgehaald, want een lexicograaf mag niet in zijn definities laten merken ergens een afkeer van te hebben, zo vinden we.’
Een nobel streven, maar het maken van woordenboeken blijft mensenwerk: niemand kan garanderen dat er geen subjectieve elementen in de definitie binnensluipen. Heestermans beaamt: ‘Inderdaad, dat probleem blijft altijd bestaan. Ik kies de woorden van de definitie naar eigen goeddunken en meer kan ik niet doen. Ik kan hoogstens nog een aantal mensen vragen wat zij van mijn definitie vinden, maar totale objectiviteit is onmogelijk.’
Ook De Ru is zich van dit probleem bewust. ‘Daarom moeten we ook proberen zo veel mogelijk van een woord te weten te komen, zodat je storende subjectieve elementen zo veel mogelijk kunt vermijden. Maar het blijft een probleem.’
| |
Hoe normatief?
De laatste knoop die de lexicograaf moet doorhakken, heeft alles te maken met het normatieve karakter van een woordenboek. Moet de lexicograaf aangeven of een woord correct Nederlands is?
Heestermans: ‘Wij geven woorden een bepaald label, bijvoorbeeld archaïsch, literair, formeel, vulgair, germanisme of iets dergelijks. Er zijn mensen die Van Dale als een soort wetboek zien en als een norm gebruiken. Ik ben daar zelf geen voorstander van. Toch willen we de mensen die ons woordenboek als wetboek willen gebruiken, daartoe de mogelijkheid geven door aan bepaalde woorden een label te hangen. Als iemand zegt: “Ik wil geen germanismen in mijn brieven gebruiken”, dan moet die persoon in Van Dale kunnen vinden welke woorden germanismen zijn.’
De Ru heeft een andere mening. ‘Drewes en ik stellen ons op het standpunt dat we fotografen zijn, en geen schoolmeesters. Het Nederlandse volk bepaalt hoe de taal eruitziet, dat doen wij niet. Wij signaleren en beschrijven, meer niet.’
‘Als de mensen nu het woord behartenswaardig gaan gebruiken, wie zijn wij dan om te zeggen “Mensen, het werkwoord is behartigen, dus het moet behartigenswaardig zijn.” Nee, als het woord behartenswaardig algemeen gebruikt wordt, dan zullen wij het in ons woordenboek opnemen en er bijvoorbeeld bij zetten naar analogie van prijzenswaardig’, aldus De Ru.
| |
Conclusies
Het maken van een woordenboek is een heidens karwei dat alleen met totale toewijding uitgevoerd kan worden. De lexicograaf moet een duizendpoot zijn: hij moet uit een groot aantal bronnen de ‘nieuwe’ woorden halen, hij moet betekenisveranderingen in woorden signaleren, hij moet snel en goed kunnen selecteren, hij moet eenvoudig kunnen formuleren. ‘De lexicograaf moet talloze kleinere en grotere problemen zo adequaat mogelijk oplossen’, aldus De Ru.
Dat het maken van een woordenboek vooral mensenwerk is, moge ook duidelijk zijn. De gedachte dat een woordenboek ‘absoluut gezag’ heeft, kan (en wil?) de lexicograaf niet waarmaken. Hij moet namelijk dagelijks persoonlijke keuzes maken, naar eigen goeddunken. Hoeveel bronnen en welke ga ik raadplegen, welke selectiecriteria leg ik aan en hoe ga ik de betekenissen definiëren? Op al deze vragen geeft de lexicograaf een antwoord dat zo neutraal mogelijk is.
Ondanks de gedegen kennis die de lexicografen bij het maken van een woordenboek aan de dag leggen, blijft absolute objectiviteit onbereikbaar! Met deze gedachte in het achterhoofd krijgt het woordenboek een andere functie: van gezaghebbend wetboek wordt het een persoonlijke raadsman, die naar eigen goeddunken zo adequaat mogelijk advies en vooral uitleg geeft. Het woord leenmoeder levert dus wel degelijk punten op bij het scrabbelen, ondanks het feit dat het niet in de laatste druk van Van Dale voorkomt!
|
|