Hoor en wederhoor
Taal van journalisten
A.J. Schoonhoven - Hengelo
Ongeveer vijftig jaar geleden werd ons, prille beginners, door de onderwijzers van het lager onderwijs gewezen op het grote nut van het lezen van dagbladen. Daaruit, en daarmee, leerde je de Nederlandse taal op de juiste manier hanteren. Dus spanden we ons in om de berichten uit binnenen buitenland door te lezen, en zelfs te begrijpen.
Ik geloof nog steeds, dat ons Nederlands mede hierdoor gevormd werd. Maar nu, heden... in weerwil van het stukje ‘Mien uit Oerle’, van J. Welling uit Best, Onze Taal jan. 1986, pag. 19, waag ik te betwijfelen of het Nederlands van ‘de’ journalist wel zoveel beter is dan dat van de gemiddelde Nederlander.
Naar aanleiding van een stukje in een in onze regio verschijnend dagblad, waarin herhaaldelijk sprake was van een gepleegde mijneed (jawel, ij!), had ik een telefonisch gesprek met de hoofdredacteur. Hij zei, samengevat, dat hij dit, en ook de enorm vele stijlfouten, baarlijke nonsens en volledig onjuiste weergave van gesprekken zeer betreurde, maar dat ik als lezer, evenzeer als hij als hoofdredacteur, maar moest ‘leren leven’ met dit verschijnsel: men kent geen Nederlands! Waar is, en wat is, de oorzaak? Gegeven: de gediplomeerde van de Pedagogische Academie kent geen Nederlands (en geen wiskunde, maar dat is een ander hoofdstuk), dus de basis van taalkennis wordt door een niet-kenner gelegd; de HAVO- of VWO-gediplomeerde heeft wat boeken moeten doornemen, maar kent ze niet. Wanneer, waar en van wie moet de leerling nu Nederlands leren?
Heer Welling, Truus uit Zijtaart is geen neerlandica, maar echt, de meerderheid der journalisten kampt ook met moeilijkheden. Het is heel erg dat die meerderheid dat in alle toonaarden ontkent!