Een klets van Alfred
Guus Rombouts - Amsterdam
Het reclamebureau SCC&B: Lintas verhuisde recentelijk van Rotterdam naar Amsterdam. Reden voor zijn zusterbureau McCann-Erickson om de medewerkers te verwelkomen met een amusant-overkomende, bilaterale woordenlijst waarin samensteller Joop Boezeman niet naar volledigheid heeft gestreefd.
Een politieagent wordt in Rotterdam een klabak, koperbout of grander genoemd, terwijl men hem in Amsterdam een klabak, kip, smeris of juut noemt. Dat Amsterdam de stad van het gezagsverzet is, blijkt uit de uitdrukkingen russen voor rechercheurs en prinsemarijVoor het politieapparaat. Gebeft gajes wandelt langs de Prinsengracht, terwijl langs de Noordsingel beffen stekkeren. In de rest van het land lopen de rechters.
Waarover praten zij? - eens een door reclamemensen bedachte vraag voor een wasmiddel. In Rotterdam poekelen ze, in Amsterdam tokken ze. Bijvoorbeeld over de smaak van een klets (Rotterdam), een Alfred of een Mercedes met wit dak (Amsterdam). Het laatste restje dat een ober - in het Rotterdamse een biertremmer geheten - uit een jeneverfles schenkt, heet aan het IJ een Amsterdammertje en langs de Nieuwe Maas een Rotterdammertje. Die laatste uitdrukking heeft tussen Coolsingel en Vasteland meer dan één betekenis: een wijnfles met lange hals, een mislukte stoot bij het biljarten en een bepaald soort schipperspet.
De regelmatige reiziger tussen Amsterdam en Rotterdam (en vice versa) dient op te passen met het woord bakkes. Is het in Amsterdam naast boterschuif, kakement, klep, ratel, waffel en smoel een ander woord voor mond, in Rotterdam betekent het gezicht. Dit lichaamsdeel wordt door Amsterdammers omschreven als porem, ponem of postzegel. Een hoofd heet in de hoofdstad onder meer kanes terwijl men onder de Euromast onder andere spreekt over kanus. Een kunstgebit wordt aldaar een versnellingsbak genoemd.
Wie gek is, is in Rotterdam loujofel of besuikerd: die woon in de Schoutenstraat. In Amsterdam is men daas, mesjogge of in z'n harses gepikt.
‘Hier verkoopt men toverballen’, (hij schrijft over futiliteiten) zullen sommige Maasstedelingen tijdens het lezen van dit stukje denken. Daar zullen andere Rotterdammers het absoluut niet mee eens zijn. Op je bolle ogen, Amme nooit niet, amme ulla, ja nee, hè, Owiemekneutje!
Soms verlang ik naar mijn geboortestad...!