Verpreutsing
C.A. Zaalberg
Dikwijls hoor je mopperen over wat, met een Duits woord, de ‘verloedering van het taalgebruik’ heet: vulgaire uitspraak, grammaticale slordigheid, onbehoorlijke woordkeus. Een authoriteit die de ee als ij uitspreekt, nieuwslezers die van de ui een aa maken; het weglaten van de n in ‘van goeden huize’ of ‘in den beginne’, de verdringing van dat door wat; de weergave van ‘faire l'amour’ bij het ondertitelen van een film op de televisie, enz. enz.
Daarom is het opmerkelijk dat soms het tegendeel zijn kopje opsteekt. Zo zeldzaam als vroeger het meervoud collegae was, zo gewoon is het nu. Het woord dessert, dat inderdaad uit het Frans komt maar sedert mensenheugenis als Nederlands woord gerijmd heeft op erwt en snert, hoor je in reclameboodschapjes zo uitspreken dat het rijmt op militair.
Het is alsof zetters een landgemene instructie hebben gekregen: bij een aantal moet het werkwoord in het enkelvoud; geregeld meldt de krant dat ergens een aantal inbraken is gepleegd of een aantal dieren niet tegen de kou opgewassen zal zijn. (Met twintigtal, honderdtal enz. is het nog niet zo ver en bezigt men ongedwongen het meervoud.)
De grote winnaar op dit terrein is ongetwijfeld hen. Minder dan een eeuw geleden verklaarde de strenge neerlandicus J.W. Muller, redacteur van het WNT en later hoogleraar, een leerling van de grootste der vakgenoten Matthias de Vries, dat een Hollander de meervoudsvormen hen, heur en haar ‘in het dagelijksch leven zonder gemaaktheid niet gebruiken’ kon: ‘ze komen hem nooit vanzelf over de lippen’.
En hoe is het nu gesteld? Niet alleen wordt in de witte-boordenwereld veelal hen ook in het mondelinge verkeer gebruikt, speciaal na een voorzetsel, maar je léést het dikwijls ook als meewerkend voorwerp (‘het werd hen te machtig, ‘die bedragen durfden we hen niet toevertrouwen’) wat ‘fout’ is juist volgens die thans vergeten schoolgrammatica die hen voorschreef als vierde-naamvalsvorm (het lijdend voorwerp) en hun als meewerkend voorwerp (derde naamval).
Over dit verschijnsel is, in en buiten Onze Taal, al heel wat te doen geweest, zie bijvoorbeeld de inzendingen van L. van Nigtevegt en D.J. Jasper in Onze Taal van jan. en febr./mrt. 1985. De verklaring ervan is tweeledig. Ten eerste leeft het onderscheid tussen naamvalsfuncties heel wat minder dan een halve eeuw geleden. Ten tweede hangt aan dat arme hun de doordringende geur van het gebruik als onderwerp van de zin: ‘Hun kenne fandaag nie komme.’ Hen schijnt ‘netter’ dan hun.
Voor wie van diepzinnigheid houdt: zo'n dubbele verklaring geldt voor nòg een taalverschijnsel. De ‘haar-cultuur’ heeft meer terrein bezet dan professor Royen, die de term bedacht heeft, kon dromen. De vrouwelijke voornaamwoorden zij en haar worden gebezigd, vooral bij verzamelnamen en abstracte woorden, alsof het en zijn en hij niet fatsoenlijk zijn: ‘Het leger biedt haar dienstplichtigen een cursus in sociale ontplooiing’; ‘In Frankrijk heeft de staat een autoriteit verkregen die ze in andere landen verloren heeft.’
Die vrouwelijke bloei wordt bemest door twee omstandigheden. Ten eerste is het benul voor het woordgeslacht al net zo verzwakt als dat voor naamvalsfuncties. Ten tweede zijn zij en haar voor een Hollander - zolang het niet over vrouwelijke personen gaat - onnatuurlijke woordjes: hij kan ze ‘zonder gemaaktheid niet gebruiken’, zou Muller zeggen. Daardoor zijn het ‘nette’ woordjes, precies als hen.
Mooie voorbeelden van hypercorrecte taal.