Onze Taal. Jaargang 54
(1985)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
[Nummer 12] | |
[pagina 154]
| |
Spelling en samenlevingJan Pieter van Oudenhoven - sociaal-psycholoog, GroningenSpelling laat de samenleving niet koud. De eerste keer dat ik daar, als in een klucht, mee te maken kreeg, was ik tien jaar. Ter gelegenheid van de opening van zijn winkel stelde de bakker in onze wijk 25 taarten beschikbaar. Ieder die een uitnodiging met een spelfout ontvangen had, zou een taart kunnen ophalen. Ook ik behoorde tot de gelukkigen. Toen ik bij zijn winkel aankwam, stonden er echter nog enkele honderden hun taart op te eisen. De man bleek beter te kunnen bakken dan te kunnen spellen. Uitgejouwd door de menigte verloor de bakker zijn zelfbeheersing en begon met de taarten naar de mensen te smijten.
De betrokkenheid bij spellingkwesties neemt zelden zulke dramatische vormen aan. Toch kan men zich ook over het alledaagse gebruik van de spelling vaak druk maken. Bijvoorbeeld ouders die klagen over de slechte kwaliteit van het onderwijs omdat hun kinderen briefjes met spelfouten schrijven. (Hun ergernis over spelfouten is doorgaans groter dan de voldoening over het feit dat hun kinderen al een briefje kunnen schrijven!) De emotionele betrokkenheid bij spelling valt eveneens te constateren als men regelmatig ingezonden brieven leest. | |
Spelling als normenstelselMet verbazing merk ik telkens weer dat mensen zich zó kunnen opwinden over spelfouten, dat ze er de moeite voor over hebben daar een brief over te schrijven. Terwijl ik dit stuk aan het schrijven ben, valt mijn oog op een recensie in de Volkskrant van een kinderboek, getiteld: Waar zijn muis en mol? Zestig procent van zijn tekst besteedt de recensent aan het feit dat het boek vijf spelfouten telt. Hoewel het boek volgens hem fraai uitgevoerd is en het verhaal goed in elkaar zit ‘moet het sterk worden afgeraden kinderen dit boek aan te bieden’. De reden daarvoor is dat spelfouten erg verwarrend voor beginnende lezertjes zouden zijn. Bij sollicitaties is spelling niet zelden het eerste selectiecriterium. De kansen van de kandidaat die slecht spelt, zijn al klein, ook al heeft spelvaardigheid weinig met de functie te maken.
De zojuist genoemde voorbeelden laten zien dat de samenleving een correcte spelling belangrijk vindt. Dat is op zichzelf niet verrassend, want een moderne samenleving is ondenkbaar zonder schriftelijke communicatie. Daarvoor is een stelsel van regels nodig met behulp waarvan gesproken taal omgezet kan worden in geschreven taal. Wel is het verwonderlijk dat men zich meer kan opwinden over een gebrek aan spelvaardigheid dan bijvoorbeeld over een gebrek aan rekenvaardigheid, terwijl rekenen voor het maatschappelijk verkeer minstens even belangrijk is. (Heeft u wel eens een ingezonden brief over rekenfouten gezien?) Rekenfouten kunnen fataal zijn, spellingfouten praktisch nooit. Hoe kunnen we dan die opwinding verklaren? Mijns inziens doordat spelling niet slechts een kwestie van vaardigheid maar ook van normen is.
De normen zijn ontleend aan het ABN. De hoofd- en grondregel van spelling is immers ‘de regel der beschaafde uitspraak’ (De Vries en Te Winkel). Spelling is zelfs een zeer krachtig normenstelsel. Dat komt op de eerste plaats doordat veel mensen taal als iets van zichzelf ervaren (denk maar aan de naam van dit tijdschrift) en spelfouten dan ook als een persoonlijke belediging ervaren. Op de tweede plaats zijn overtredingen zeer ondubbelzinnig vast te stellen omdat nauwgezet omschreven staat wat goed en fout is (het Groene Boekje). Bovendien is het eigen aan schriftelijke communicatie dat schrijffouten perfect geregistreerd worden. | |
De ‘onbeschaafde’ spellerDe combinatie van vaardigheid en normen die gekoppeld zijn aan het ABN maakt dat men iemand die slecht spelt niet alleen dom maar ook minder beschaafd vindt. Van deze associatie wordt in de literatuur veelvuldig gebruik gemaakt. Daarin worden dikwijls spelfouten gehanteerd om domheid en gebrek aan beschaving te suggereren. Het gevolg van de regel van de beschaafde uitspraak is dat groepen die daar minder vertrouwd mee zijn in het nadeel zijn. Dit geldt onder andere voor dialectsprekers en voor mensen uit lagere sociale klassen. Deze groepen beginnen vooral bij het leren spellen met een handicap. Dit kan belangrijke consequenties voor hun schoolloopbaan hebben. Spelling is kennelijk niet alleen iets waar de samenleving zich druk over maakt. Spelling oefent zelf ook invloed uit op de samenleving doordat het voor sommige groepen een struikelblok vormt in hun onderwijsloopbaan. Deze bewering zal ik hieronder uitwerken voor wat betreft leerlingen uit lagere sociale milieus.Ga naar eind* | |
Spelling en sociale klasseProbeert u zich eens in te leven in een kind dat van huis uit geen ABN spreekt en daardoor moeilijkheden heeft met spelling, een vak dat evenwel heel belangrijk is op school. Wekelijks wordt je werk beoordeeld en vrijwel altijd blijk je tot de zwakkeren van de klas te behoren. Je schrift staat vol met rode strepen en een complimentje is voor jou zelden weggelegd. De onderwijzer verwacht gezien je achtergrond minder van jou dan van de meeste andere leerlingen. Bij sommige andere vakken, bijvoorbeeld opstel, waar je op zichzelf niet slecht in hoeft te zijn, krijg je ook een lager cijfer omdat je relatief veel spelfouten maakt. Dit beeld is van toepassing op de onderwijssituatie van de meeste arbeiderskinderen. Ik zal dit punt voor punt toelichten.
- Er bestaat in het algemeen een verband tussen sociaal milieu en de resultaten in schoolvorderingen en intelligentietests. Dat verband is doorgaans sterker op die testonderdelen die een verbaal karakter hebben. Met andere woorden: hoe lager het milieu, hoe lager de taalprestaties. In versterkte mate geldt deze relatie voor spellingprestaties. Hoewel het mogelijk is dat arbeiderskinderen verbaal minder begaafd zijn, kunnen de verschillen tussen | |
[pagina 155]
| |
de milieus, althans gedeeltelijk, ook voortkomen uit het feit dat de meeste tests meer afgestemd zijn op de taal en cultuur van de hogere sociale milieus. Wat spellingtests betreft is dit zeker het geval, want spellingregels zijn bij conventie gekoppeld aan de beschaafde uitspraak.
- Spelling is een belangrijk vak op school. Vanaf de eerste klas van de lagere school hebben leerlingen zo'n twee keer per week spellingles. Zowel leerkrachten als leerlingen kennen het vak een hoge prioriteit toe. Mochten er al leerkrachten zijn die twijfelen aan het belang van het vak, dan worden zij wel door ouders of collega's op hun vingers getikt. | |
Gekleurde beoordeling- Op het gros van de scholen werkt men klassikaal en hanteert men een klassikaal beoordelingssysteem. Dat betekent dat leerkrachten een beoordelingsnorm kiezen, waarbij zo'n 25 procent van de klas een onvoldoende behaalt. Spelling is een vak dat zeer frequent getoetst wordt. Omdat bovendien zeer ondubbelzinnig vast te stellen valt wat goed of slecht is, bestaat er snel duidelijkheid in de klas over wie goed en wie slecht is in spelling. Gezien het verband tussen sociaal milieu en spellingprestaties is het niet verwonderlijk dat vooral arbeiderskinderen in de zone ‘onvoldoende’ vallen. Vrijwel elke week je dicteerschriftje terugkrijgen met allemaal rode strepen is ondermijnend voor de motivatie.
- Als iemand slecht is in spelling heeft dat consequenties voor de beoordeling die hij krijgt voor andere taken die met taal te maken hebben, maar waarbij het niet om spelling gaat. De meeste leerkrachten zijn zich hier niet van bewust en zullen bijvoorbeeld ontkennen dat zij bij het beoordelen van opstellen met spelfouten rekening houden. Om na te gaan of dit inderdaad het geval is hebben een collega en ik 250 leerkrachten gevraagd een opstel te beoordelen. De helft van hen kreeg een opstel dat veel spelfouten bevatte; de andere helft kreeg hetzelfde opstel, maar daarin waren de meeste spelfouten gecorrigeerd. Het laatste kreeg gemiddeld een 6,3 tegen het eerste een 5,8. Op zichzelf is dit verschil niet zo verrassend en ook niet zo groot. De consequentie ervan is echter dat leerlingen die slecht zijn in spelling ook op andere gebieden waar spelling niet aan de orde is een grotere kans op een onvoldoende hebben. De verschillen in beoordeling nemen overigens nog iets toe, wanneer erbij verteld wordt dat het opstel met veel fouten van een arbeiderskind en het opstel met weinig fouten van een kind uit een hoger milieu is. De cijfers zijn dan respectievelijk 5,7 en 6,5. | |
Conclusie: beoordeel andersSpelling wordt door de samenleving belangrijk gevonden. Door de koppeling van spelling aan het ABN verkeren bepaalde groepen in het onderwijs in een nadelige uitgangspositie. Dit geldt in het bijzonder voor arbeiderskinderen. Een geringe spelvaardigheid heeft ook consequenties voor het functioneren op andere gebieden, waar het niet om spelling gaat. Het heersende klassikale beoordelingssysteem accentueert verschillen tussen goede en zwakke leerlingen en daarmee tevens tussen leerlingen uit verschillende sociale milieus. Als zodanig werkt het ontmoedigend op de motivatie van zwakke leerlingen.
Gezien het belang dat de maatschappij hecht aan een redelijke spelvaardigheid (en daar valt niet veel aan te veranderen) en gezien de negatieve gevolgen van onvoldoende spellingprestaties voor de onderwijsloopbanen van arbeiderskinderen is het aan te bevelen het spellingonderwijs te verbeteren. De oplossing moet vooral gezocht worden in alternatieven voor het klassikale onderwijs- en beoordelingssysteem.
Het is verstandig daar in de laagste klassen van de basisschool mee te beginnen, omdat de grootste achterstand van arbeiderskinderen in die periode tot stand komt. Ervaringen met op de individuele leerling gerichte oefeningen en beoordeling, geven reden tot optimisme. Omdat er bij het spellingonderwijs een eindpunt is waarbij men van een acceptabele beheersing kan spreken, is het mogelijk voor zwakke leerlingen ‘in te lopen’ op hun bekwamere medeleerlingen. Bij wiskunde zou zoiets niet mogelijk zijn, omdat men in wiskunde nooit uitgeleerd kan zijn. Wanneer de milieuverschillen in spellingprestaties kleiner worden, zal de invloed van die verschillen op andere taaltaken (opstellen, verslagen e.d.) ook geringer worden. |
|