Onze Taal. Jaargang 54
(1985)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
Boekbespreking
| |
Taalkunde of sociologie?De titel van het boek is voluit: Taalsociologie. Een inleiding tot de rol van taal in het maatschappelijk verkeer. Deze titel vereist enig commentaar. ‘Taalsociologie’ is het Nederlandse equivalent van het Engelse ‘sociology of language’, een term die sinds de jaren zestig gebruikt wordt om een vakgebied aan te duiden waarin het gaat om de bestudering van hoe, wanneer en waarom mensen in verschillende gemeenschappen bepaalde talen of taalvarianten gebruiken en wat daarvan de politieke, economische en culturele gevolgen zijn.
In het begin werd de term wel als synoniem gebruikt voor sociolinguïstiek (sociolinguistics) maar er is een traditie gegroeid die ‘sociolinguïstiek’ reserveert voor die tak van wetenschap die taal bestudeert als een sociaal-cultureel verschijnsel, waarbij de nadruk ligt op het talige aspect: het gaat erom hoe de gebruikte taal eruitziet. Sociolinguïstiek is dus een vorm van taalkunde; bij taalsociologie gaat het vooral om het gedrag van de taalgebruikers; inderdaad een vorm van sociologie. Van der Plank handhaaft dit onderscheid blijkens zijn voorwoord niet stringent; dat is wellicht de reden dat de gekozen ondertitel enigszins misleidend is: het gaat in dit boek niet om de rol die taal speelt, het gaat over de gevoelens en reacties die het gebruik van een bepaalde taal bij de taalgebruikers te weeg brengt. De vraagstelling richt zich daarbij niet op de vorm en inhoud van die taal: Fries is Fries en Nederlands is Nederlands. Deze beperking in aanmerking genomen, kun je zeggen dat ‘Taalsociologie’ een informatief boek is. Vooral de eerste drie hoofdstukken, waarin de algemene aspecten die verband houden met het gebruik van een bepaalde taalvariant aan bod komen, geven een aardig overzicht van de stand van het vak. | |
Beoordeling van dialectVan der Plank geeft veel voorbeelden en anekdotes. Hij vermeldt recent onderzoek, vaak ook met betrekking tot het Fries en het Nederlands in België. Aan de orde komen vragen als: Hoe wordt iemand ingeschat die een bepaalde, van de standaardtaal afwijkende variant gebruikt?; Hoe beïnvloedt het gebruik van een bepaalde taalvariant de waardering en de invloed van informatie? Het blijkt dat informatie die gebracht wordt in een taal die volgens ‘de gangbare mening’ bij die informatie past, vaak geloofwaardiger wordt geacht, dan wanneer ze wordt gebracht in een ‘niet passende’ taalvariant. Een arts die dialect spreekt moet dus op z'n tellen passen. Daar staat echter tegenover dat het goed mogelijk is dat de patient de adviezen in dialect eerder zal opvolgen uit solidariteit met de arts.
Uit de analyse van gesprekken blijkt namelijk dat gesprekspartners voortdurend bezig zijn een evenwicht te creëren tussen uitingen van respect en uitingen die aangeven dat er sprake is van ‘gemeenschappelijkheid’. Het gezamenlijk spreken van een dialect is een bijzondere uiting van gemeenschappelijkheid die, als ze door beide gesprekspartners geaccepteerd wordt, snel leidt tot solidair gedrag (onaardig om niet te doen wat hij gezegd heeft.) Overigens geeft Van der Plank een onderzoek weer waaruit blijkt dat Friezen uit Leeuwarden bijna allemaal Nederlands spreken tegen een verpleegster, maar de Friezen op het platteland voor 80% Fries. Helaas geeft hij geen verklaring voor dit verschijnsel; hij vermeldt het ook niet, maar het is uit een tabel op te maken. | |
Identiteit en taalHet vierde hoofdstuk gaat over groepstalen en dialecten. Het verschil tussen wat een taal is (bijvoorbeeld het Fries) en wat een dialect (bijvoorbeeld het Zuidlimburgs) blijkt weinig principieel; er wordt ook niet uitvoerig bij stilgestaan. De lezer krijgt een beetje de indruk dat het vooral een kwestie van houding is: Friezen hebben een taal omdat zij dat met z'n allen vinden en Zuid-Limburgers hebben om dezelfde reden een dialect. Die indruk lijkt me overigens te simpel. Het vijfde hoofdstuk is vooral sociaal-historisch, over nationale identiteit en taal, over taalstrijd en het streven naar talige eenheid. Uit dit hoofdstuk blijkt hoe groot de invloed van staatsgrenzen is op de houding van mensen ten opzichte van taal. In Duitsland spreken ze Duits, en dus spreken wij ook Duits zodra we de grens zijn gepasseerd, al was het maar 100 meter. Een typisch Nederlandse trek? Of is het de macht van het begrip nationale staat? Het idee van de nationale staat met een nationale taal is vaak de drijfveer achter het streven van veel staten om dialectgebruik uit het openbare leven te laten verdwijnen. Dat kan zelfs zover gaan dat een rijbewijs wordt geweigerd aan iemand die naast zijn dialect de standaardtaal niet beheerst. Het zesde en laatste hoofdstuk sluit hier nauw bij aan. Het gaat in op de officiële politiek, vooral ook in Nederland en België, tegenover van de standaardtaal afwijkende varianten. | |
IdentiteitscrisisUit het boek blijkt een grote betrokkenheid van Van der Plank bij de positie van het Fries. Dat draagt sterk bij aan de duidelijkheid en de leesbaarheid van het boek, maar het brengt ook een zekere eenzijdigheid met zich mee. Zo gaat Van der Plank niet in op de negatieve gevolgen die een ver doorgevoerde tweetaligheid voor de Friezen mee kan brengen. In dat verband kan ik niet nalaten te vertellen dat ik laatst twee meisjes uit Dokkum hoorde klagen dat ze het gevoel hadden dat ze geen enkele taal beheersten: ze spraken | |
[pagina 151]
| |
Fries maar moesten in het Nederlands schrijven (een taal die voor hen bijna even ongewoon was als Engels) want in het Fries hadden ze nooit schrijven geleerd. Lastig. Vooral omdat Friesland toch wel erg dicht bij de rest van Nederland ligt.Ga naar eind* |