De vleesvangende dief
Niet altijd ontstaan de problemen door woorden die duidelijk herkenbaar vreemd zijn; soms zien ze er door en door Nederlands uit. Zo las ik in Theun de Vries' verhaal De soldaat die terugkwam (in het boek De blinde Venus) tweemaal het woord hapscheer; een van de hoofdpersonen wordt door ‘hapscheren’ opgehaald, meegevoerd en ingesloten. Wie denkt dat ‘hapscheer’ gevormd is uit twee goed-Nederlandse werkwoorden, ‘happen’ en ‘scheren’, zit er lelijk naast. Een ‘hapscheer’ of ‘hapschaar’ is, zie ik in Van Dale, een ‘diender’, een ‘dievenleider’ - het woord moet verhaspeld Frans zijn. ‘Happe-chair’, zeiden de Fransen; dat woord zal wel (maar dat is mijn natte vingerwerk) gevormd zijn van het werkwoord ‘happer’ (vangen, snappen) en het zelfstandig naamwoord ‘chair’ (vlees).
Een tweede probleemgeval: anachoreet, een woord dat in hetzelfde boek van De Vries staat (De heilige anachoreten) en dat ik ook tegenkwam in de roman Rituelen van Cees Nooteboom, waarin ‘een anachoreet in de Pijp’ voorkomt - de Pijp is hier de bekende Amsterdamse buurt. Ik vermoed dat menige niet-klassiek gevormde lezer met deze ‘anachoreet’ niet direct raad weet. Maar ook hier laat Van Dale ons niet in de kou staan: het woord is van Griekse herkomst en betekent ‘kluizenaar’. Of die ‘anachoreet’ ook een eenzaat is valt nog te bezien. Die ‘eenzaat’ komt ook bij de Vries voor (en verder in menig Vlaams prozastuk) en betekent ongeveer: een eenzelvig, wereldvreemd, soms zelfs asociaal-levend persoon, een individualist. Volgens Van Dale is een ‘eenzaat’ een ‘kluizenaar’, maar die omschrijving vind ik veel te eng, te beperkt.