Onze Taal. Jaargang 54
(1985)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1] | |
[pagina 2]
| |
Tekens aan de wandF. Jansen - leraar Nederlands, AmsterdamWie iets aan een zo groot mogelijk publiek wil berichten, kan dat sinds de jaren zestig doen met affiches, die clandestien op muren geplakt worden. De makers hopen dat iedereen stil zal staan om hun affiche te lezen en soms lukt dat ook nog. Hoe kan dat? Hoe slagen affichemakers erin een zo pakkende vorm te kiezen dat je wel moet lezen? Die vragen kunnen nu beantwoord worden, omdat er een soort vaderlandse geschiedenis van de laatste twintig jaar verschenen is, met een uitgebreide verzameling affiches.Ga naar eind* Wat is de relatie tussen taal en beeld op het affiche? Allereerst valt op, dat de taal noodzakelijk is en het beeld niet. Het beeld is blijkbaar voor allerhande zaken geschikt, maar onvoldoende toegespitst om alleen op iets de aandacht te vestigen of tot een concrete actie op te roepen. Heel wat affiches bestaan uit taal zonder meer. Het is de oervorm, zie afbeelding 1. 1
Het affiche doet zo aandoenlijk en primitief aan, omdat het in al zijn eenvoud zo keurig verzorgd is. De meeste affichemakers doen juist moeite om er zo onverzorgd mogelijk uit te zien, bijvoorbeeld op afb. 2. Die slordigheid symboliseert spontaneïteit. Die staat in onze cultuur weer voor echt en eerlijk. De hanepoten suggereren ook een gebrek aan financiële middelen wat de doelgroep vertrouwen moet inboezemen. Rijkdom hoort immers bij het grootkapitalisme. Meestal kan aangetoond worden dat van namaakslordigheid sprake is. Zo ook hier:2
de spatie tussen demokratie en s richt de aandacht nog eens extra op de democratie. De schrijver doet wel net of hij op het laatste moment het lidwoord de heeft toegevoegd om aldus een woordspeling te maken (‘een gevreesde ziekte krijgen’ en ‘ontstemd zijn’), maar hij had tevoren ruimte gemaakt voor die toevoeging. Op verreweg de meeste affiches staan ook tekeningen en symbolen. De tekst zorgt dan voor een precisering van het plaatje. De plaatjes, bijvoorbeeld die van meppende agenten of natuurverslindende snelwegen, zijn vaak volstrekt uitwisselbaar en sjablone-achtig. Voor een deel zal dat wel komen omdat een originele tekening veel moeilijker te maken is dan een kreet of een zin. Zo gebruikten samenstellers van emblematabundels driehonderd jaar geleden ook oude prenten bij nieuwe spreuken en gedichten. Voor een ander deel komt de clichématigheid van het beeld voort uit de natuurlijke taakverdeling tussen beeld en tekst. Het beeld vangt de aandacht en emotioneert. De tekst 3
informeert en verwijst precies, ook naar plaats en tijd van komende gebeurtenissen zoals demonstraties. Afbeelding 3 is dan ook het dertiende uit een dozijn. Soms preciseert het plaatje de tekst, zoals op afb. 4. 4
Fascisme in Griekenland zegt eigenlijk even veel als Fruitbomen in de Betuwe. Het ongunstige hoofd, eigenlijk een fraaie staalkaart van Lombroso-achtige vooroordelen (let op de hoge pet, doorlopende wenkbrauwen, bloeddoorlopen ogen, vleermuisoren, vampiertanden, littekens, stoppelbaard en vochtig spreken), is welsprekender. Het doet vermoeden dat de makers een einde aan dat fascisme willen maken. Is dit nu een vaag wanprodukt? Nee natuurlijk! Niemand wil alles voorgekauwd krijgen. Het streelt de ijdelheid van de hoorder als die zelf ook wat mag doen. In dit geval: een onuitgesproken gevolgtrekking maken. Zijn ontvankelijkheid voor de boodschap zal dientengevolge toenemen. Enkele affichemakers hebben die ijzeren wet niet door. In het uiterste geval krijg je dan een - niet zo werkzaam - affiche als afb. 5. 5
| |
[pagina 3]
| |
Het meest geslaagd vind ik die affiches waarin de relatie tussen beeld en tekst ingewikkelder is. De boodschap werkt het dwingendst als het verband tussen beeld en tekst zo innig mogelijk is, want dan worden de voordelen van beide communicatiemiddelen tegelijk benut. Een eerste, tamelijk conventionele soort is die van de rebus. In een zin worden de voorwerpen die naar concrete voorwerpen verwijzen, vervangen door afbeeldingen zoals in afb. 6. 6
Ook nog niet zo origineel is het plaatsen van de tekst als onderdeel van de tekening, bij voorbeeld als onderdeel van een banier (afb. 7). 7
Subtieler is het volgende geval, waarin het perspectief van waarheen en weglopen het weglopen symboliseert (afb. 8). Creatiever vind ik ook de verschillende vormen van woordspel, in het bijzonder het gebruik van concretismen (het letterlijk nemen van woorden die meest figuurlijk gebruikt worden), zoals afb. 9 toont. Het boeiendst zijn de affiches waarop taal en beeld een LAT-relatie hebben. Het beeld maakt duidelijk dat de tekst heel anders, niet zo onschuldig opgevat moet worden. Eerst een voorbeeld: afb. 10. 8
Iedereen weet meteen dat hier de taal liegt en het beeld de waarheid spreekt. Dit procédé is niet uniek voor het affiche. Ook bij andere communicatiemiddelen (vooral bij kunstvormen) zien we dat het beeld de taal ontmaskert. In strips, bijvoorbeeld Bommel van M. Toonder, staat in de tekst iets over de ‘gezellige, gerenoveerde wijken van Rommeldam’. Daarboven staat dan een plaatje van een totaal vervallen krottenwijk. Komedies en opera's lenen zich ook voor toepassing. We horen een blind of verliefd heerschap de schoonheden van zijn beminde bezingen maar we zien, hoe (miserabel) het voorwerp van zijn verering eruitziet. Dit alles wijst op een diep wantrouwen tegen taal: taal is leugen, taalgebruik is praatjesmaken. Dat wantrouwen berust denk ik op twee nauw samenhangende gronden. Ten eerste verwijzen zowel woorden als afbeeldingen naar ‘de werkelijkheid’, maar bij woorden is de band met de werkelijkheid indirecter dan bij afbeeldingen. Zelfs al laat onze vorstin zich uitgebreid beschrijven door W.F. Hermans, toch is elke postzegel méér Beatrix dan die beschrijving. De tweede reden stoelt op de aanwezigheid van de maker. Als iemand iets beweert, sijpelt er altijd iets door van zijn houding ten opzicht van het beweerde. De tekenaar of fotograaf laat vaak ook een standpunt doorschemeren, maar dat dat gebeurt, is 9
10
veel minder vanzelfsprekend. Zo delft de taal als objectief communicatiemiddel het onderspit. We kunnen ook vragen stellen over de teksten op zichzelf. Het genoemde geschiedenisboek maakt goed duidelijk dat het actiewezen van de laatste twintig jaar eigenlijk reactie-wezen is. Men is altijd tegen iets. Dat blijkt fraai uit de meest frequente formules, te weten: weg met A; B de wereld uit; geen C meer; Niet D'en; (Nee) tegen de E; Nooit meer F; Anti-G; Weiger H; Stop de I; Lazer op met J. Daar staan maar een paar positieve formules tegenover: Solidair met K; Steun de L. Ik heb het vermoeden dat dit reagerende, conserverende (misschien wel conservatieve) karakter van het affiche ook uit subtielere verschijnselen blijkt. In M moet blijven bijvoorbeeld zit wat negatiefs in dat blijven. Ik denk vooral aan het werkwoord eisen. Misschien heeft dat vroeger ‘met klem vragen’ betekend, nu niet meer. Als je nu eisen gebruikt, liefst met spijkerharde minimum- ervoor, dan geef je te kennen dat je al op voorhand denkt dat de hoorders je verlangens niet zullen inwilligen. Eisen is het voorrecht van de machtelozen en wanhopigen geworden. Ik acht het niet onwaarschijnlijk dat het affiche zijn langste tijd gehad heeft. De spuitbus eist nu de totale muur op. Die spuitbus heeft immers te veel voordelen: je bent niet afhankelijk van de drukker en hij kost minder. Bovendien kun je je spontaner uitleven. Het maken en verspreiden van een affiche veronderstelt een gezamenlijk geplande actie. Met de spuitbus kun je volstrekt jezelf zijn. Heb je gebrek aan inspiratie of ben je onleesbaar, dan kun je altijd nog een sjablone invullen. Ik voorspel dan ook dat de VIVA-generaties zich straks vergapen aan linksige grijsaards, die op folkloristische markten het antieke beroep van afficheplakker demonstreren. Misschien heeft het affiche nog wel iets tegen: je moet er tamelijk goed voor kunnen schrijven. De graffitist kan zich spelfouten en ultrakorte kreten veroorloven, de affichemaker niet. Zo gezien is de overgang van affiche op graffiti een van de symptomen van de langzame ondergang van het schrift. Een sombere conclusie voor een leraar Nederlands. |
|