De Woordenaar
Interjecties
J.J. Bakker
(1) (Martin Lodewijk 1977)
Deze en komende afleveringen van De Woordenaar zullen gewijd zijn aan een woordsoort, die bij uitstek tot het domein van de informele (spreek)taal behoort: de interjectie. Interjecties, of tussenwerpsels, zijn in de woordenboeken nog steeds relatief ondervertegenwoordigd, al geef ik grif toe dat de taal van straat en schoolplein geleidelijk wel meer aandacht krijgt. Maar toch... Hieronder vindt u tien voorbeelden van interjecties die in geen enkele dictionaire staan. Ik maak me sterk dat u ze allemaal kent, of op zijn minst herkent:
(2) (Willy Vandersteen 1972)
1. blubblub |
-(a) geronk van motorvoertuigen |
2. hips |
-(b) uiting van geestdrift of bewondering |
3. iiii |
-(c) janken van een hond |
4. kaïkaï |
-(d) uiting van lichte schrik, vaak met verontschuldigende ondertoon |
5. mjam |
-(e) geluid van kurk die uit fles getrokken wordt |
6. oeps |
-(f) hikken |
(3) (Greg 1982)
7. plop |
-(g) opstijgende en aan wateroppervlak uiteenspattende luchtbellen, bijvoorbeeld uit de mond van een drenkeling |
8. snif |
-(h) waarderende uiting die lekker eten beschrijft of begeleidt |
9. vroem |
-(i) korte inademing door de neus (verdriet, verkoudheid) |
10. wauw |
-(j) doordringend gegil of remmende banden |
De voorbeelden zijn ontleend aan een collectie tussenwerpsels die ik heb bijeengesprokkeld uit een twaalftal Nederlandse stripalbums. Allemaal kwamen ze diverse keren voor; het gaat dus niet om neologismen van één auteur, maar om algemeen gebruikte woorden. (Het zal u dan ook meteen zijn opgevallen dat de omschrijvingen zijn verwisseld. Probeert u eens de juiste combinaties te vinden. Oplossing op pag. 173 in dit nummer.)
(4) (Floc'h/Rivière 1984)
(5) (Hergé 1976)