Dat/wat
C.A. Zaalberg
De heer Koos Postema had enige tijd geleden een aantal adellijke dames en heren in zijn programma. Allen, behalve de jongsten, spraken wat men vroeger ‘algemeen beschaafd’ en later ‘standaardtaal’ of ‘verzorgd Nederlands’ gedoopt heeft, enkelen kwamen zelfs over het randje van ‘geaffecteerd’.
Geen van allen - als ik goed geluisterd heb - gebruikte ook maar één keer het betrekkelijke voornaamwoord ‘dat’. Het enige onzijdige relativum dat in deze t.v.-uitzending over de voorname lippen kwam, was ‘wat’.