Affectieve functies
4 - Tederheidsfunctie. Een baby heeft voetjes, niet zozeer omdat ze klein zijn (als ze wat bovenmaats zijn uitgevallen, worden het ‘grote voetjes’, nooit ‘voeten’) maar omdat alles aan een baby ons ontroert. Niet alleen de lichaamsdelen maar ook de geluidjes, het lachje, zelfs het willetje.
Op de weg van wieg naar volwassenheid vallen de achtervoegsels geleidelijk af, zij het ook niet bij beide geslachten even snel en volledig. Over dat laatste straks meer. Volwassenen maken echter weer andere gevoelens in ons wakker. Verliefdheid bijvoorbeeld (hartje, duifje) of medelijden (zieltje, armoedje, hoopje ellende). Zouden de heroïnehoertjes zonder die vier laatste letters op evenveel sympathie kunnen rekenen?
Klassieke voorwerpen van vertedering zijn de natuur (ach, dat beekje), het landleven (dat boerderijtje) en onze woonomgeving (dat balkonnetje). Met dat laatste voorbeeld zijn we al bij een volgende functie aangeland.
5 - Gezelligheidsfunctie. Godfried Bomans heeft eens gezegd dat Nederlanders zó bang voor pathos zijn dat ze hun gevoelens lacherig achter verkleinwoorden verbergen. Dat klinkt overdreven, maar misschien was hij net onder de indruk van het ge-tje waarvan de registers tussen knus en kneuterig in onze taal vergeven zijn.
Denkt u maar aan dat bloemetje dat u meebrengt op het avondje bij de Elburgjes, dat leuke gezinnetje in hun aardige huisje aan dat rustige laantje. Prima etentje, lekker wijntje, na afloop fijn gesprekje. Plaatjes draaien.
Onze voorliefde voor gezelligheid richt zich niet alleen op huis en haard. Op straat vinden we cafeetje met zitjes in het zonnetje. We drinken er een glaasje, eten dan een slaatje, luisteren naar een muziekje. Gezelligheid blijkt inderdaad geen tijd te kennen want een ‘uurtje’ op zo'n terrasje duurt vaak niet minder, maar meer dan zestig minuten.
6 - Vergoelijkingsfunctie. Liegen is slecht, een leugen dus ook. Maar een leugentje kan er mee door. Een gemenigheidje is niet zo gemeen als een gemenigheid. We verontschuldigen en troosten nu eenmaal graag, onszelf en anderen.
Met woorden als buikje, debieltje, jaartje ouder worden vaak gevoelens ontzien. Misschien was het bij functie 1 genoemde vergissinkje toch niet zo neutraal? Aan het bagatelliseren van medische zorgen doet iedereen mee: kwaaltje, griepje, prikje, drankje. Van de weeromstuit zelfs receptje!
Bescheidenheid (oprechte of valse) hoort hier ook thuis. Ingetogen spreken we over ons persoontje. Ons bestaantje berust op een inkomentje, ook al bezitten we een heel blokje flatjes.
Een hoofdstuk apart vormen de verkleinwoorden waarmee diverse taboeonderwerpen in net gezelschap besproken worden (werden?), zoals boertje, plasje, standje, siefje, moetje, 't hoekje omgaan. Wie deze zaak van heel dichtbij bekijkt, kan drie technieken onderscheiden. Verkleining wordt namelijk aangewend om a) een aanstootgevend woord acceptabeler te maken, bijv. kontje, b) een eufemisme nòg onschuldiger te doen klinken, bijv. windje, c) een tot een andere sfeer behorend woord een knipoogbetekenis te geven, bijv. nummertje.
Ten slotte, als randgeval, de hoeveelheidsaanduidingen die door verkleining hun nauwkeurige bepaaldheid verliezen: onsje, dozijntje, weekje.
7 - Geringschattingsfunctie. Van verkleining naar kleinering is het maar één stap. Allerlei negatieve gevoelens en houdingen, van goedmoedige spot tot minachting en afkeer, kunnen met een achtervoegsel tot uiting worden gebracht: taaltje, doetje, romannetje, ambtenaartje, zwartjes. Soms hangt het van intonatie of context af of een verkleinwoord goed- dan wel afkeurend klinkt: manneke, stelletje, luchtje, lievelingetje.
8 - Vervrouwelijkingsfunctie. Volgens een oude gewoonte worden allerlei kledingstukken met de verkleinvorm aangeduid wanneer zij voor vrouwen zijn bestemd: bloesje, kraagje, sokjes. Iets overeenkomstigs geldt ook voor andere aspecten van het uiterlijk: blosje, figuurtje, bekje, pasjes, gilletje. Dit gebruik is zo algemeen dat we het misschien beter onder de zakelijke functies hadden kunnen rangschikken. Er is echter meer.
Wij beperken ons nu tot vervrouwelijking in engere zin. Hiervan is sprake wanneer een mannelijke (of neutrale) persoonsnaam door aanhechting van een achtervoegsel wordt omgezet in zijn vrouwelijke tegenhanger:
boer→boerin.
In bepaalde gevallen kan voor deze afleiding alleen het verkleiningsachtervoegsel worden gebruikt (kennisje), in het bijzonder bij eigennamen (Dirkje). Ook dit taalgebruik is niet per se affectief.
Anders wordt het wanneer de verkleinvorm wordt gebezigd terwijl er een specifiek achtervoegsel beschikbaar is, zoals bij agentje of studentje. Zulke woorden krijgen - in een mannenmond, wel te verstaan - al gauw iets paternalistisch of spottends. Ook uitdrukkingen die zowel voor vrouwen als voor kinderen worden aangewend (blondje, bijdehandje, wezentje), horen in het eerste geval veelal meer bij funtie 7 thuis.
Het sterkst komt het macho-element naar voren wanneer een kennelijk vrouwelijke persoonsnaam er nog een -tje bij krijgt. Baronesje, mevrouwtje, ‘onze zwemstertjes’ klinken meestal neerbuigend, hoewel ze misschien niet