| |
| |
| |
[Nummer 8]
| |
| |
| |
De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS)
J. de Rooy - verbonden aan het P.J. Meertens-Instituut in Amsterdam, redacteur van de ANS
‘Der moederspraak is ja zeer eigendommelijk’, verklaarde professor Prlwytzkofski geprikkeld.
‘Der ganse spraakleer is zo onwetenschappelijk’.
(Marten Toonder 7766)
Zo hoort het ook: als de taal te gemakkelijk werd, zou Jan en alleman er zich van kennen bedienen.
(PCUdB in Onze Taal 52 (1983), 100)
In november van dit jaar verschijnt de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS). De ANS is een uitvoerige grammatica van het moderne Nederlands, vooral bedoeld als naslagwerk voor praktisch gebruik. Er zullen zeker wel lezers van Onze Taal zijn die in de afgelopen jaren over de ANS gehoord of gelezen hebben, maar nu het werk binnenkort het licht ziet, lijkt een beknopte algemene introductie op haar plaats.
| |
Nederlandse spraakkunst
Eerst iets over de titelvan het boek. Het woord ‘spraakkunst’, en niet ‘grammatica’, is niet om puristische redenen gekozen, ook niet of in elk geval niet alléén omdat de afkorting ANS beter uit te spreken is dan ANG, maar vooral om te laten uitkomen dat het niet om een theoretisch werk, maar om een boek voor de praktijk gaat. Het Nederlandse ‘spraakkunst’ - waar het element ‘kunst’ is op te vatten als in ‘geneeskunst’ en niet als in ‘beeldende kunst’ - suggereert dit beter dan het Grieks-Latijnse ‘grammatica’. Het woord ‘algemene’ is mede op deze manier te verstaan: het is geen boek voor specialisten, maar voor een groter publiek.
Hoe groot dit publiek is, valt niet zo makkelijk te zeggen. Een grammatica is moeilijker te hanteren dan een woordenboek, dat in principe te gebruiken is door iedereen die het alfabet kent. Wie iets in een spraakkunst wil opzoeken, moet een bepaalde grammaticale kennis bezitten. Wie bij voorbeeld wil weten wat de ANS zegt over het klassieke probleem groter dan of groter als?, moet weten dat groter een vergrotende trap (comparatief) van een bijvoeglijk naamwoord (adjectief) is en dan en alsvoegwoorden (conjuncties) zijn, en dat het gezochte dus in het hoofdstuk over het adjectief en/of in het hoofdstuk over het voegwoord te vinden zal zijn. Voor degenen die dat allemaal niet zo goed weten, heeft de ANS in dit geval wel een oplossing: de plaats waar het bedoelde probleem behandeld wordt, is in het register ook te vinden onder de woorden dan en als Maar niet naar alle grammaticale kwesties is op zo'n eenvoudige manier te verwijzen, zodat er voor de gebruiker nog wel heel wat denk- en zoekwerk overblijft.
Verder komt er in de titel nog het woord ‘Nederlandse’ voor. Wat dat betekent, lijkt eenvoudiger dan het is. De ANS is een grammatica van het Nederlands, maar wat is ‘het Nederlands’? Nederlands wordt niet alleen gesproken in Amsterdam en Hilversum, maar ook (en dat vergeten randstedelingen wel eens) in Kampen en Venlo, en niet alleen in Nederland, maar ook (en dat vergeten Nederlanders wel eens) in Vlaanderen. Aan deze regionale spreiding zijn verschillen toe te schrijven als die tussen het algemene Hij loopt altijd met zijn handen in zijn zak en het oostelijke... met de handen in de zak, en tussen het algemene Dat is een onderwerp waar we beter niet over kunnen spreken en het zuidelijke... waar we beter niet kunnen over spreken.
Andere verschillen hangen bij voorbeeld samen met het feit dat de geschreven en de gesproken vorm van een taal niet altijd overeenstemmen. Dat geldt ook voor het Nederlands. Zo staat naast het algemene Zoiets doe je niet het schrijftalige Zoiets doet men niet, en naast het algemene Jan komt vanavond ook het spreektalige Jan die komt vanavond ook.
Wat de ANS met deze verschillen doet, hangt o.a. samen met de doelgroepen waarop ze zich richt. Daarom nu eerst wat meer over dat onderwerp.
| |
Drie doelgroepen
Tot die doelgroepen behoren allereerst de anderstaligen die Nederlands leren en hun docenten. Ik noem die het eerst, omdat het initiatief tot het samenstellen van een uitvoerige Nederlandse grammatica voor praktisch gebruik, is voortgekomen uit de kring van de docenten Nederlands aan buitenlandse universiteiten. Wie als Nederlandstalige Nederlands gestudeerd heeft in Nederland of Vlaanderen (dus ‘van binnen uit’) en dan die taal aan buitenlanders gaat onderwijzen (die het Nederlands ‘van buiten af’ benaderen), komt al gauw voor problemen te staan. Liggen die problemen op het gebied van de woordenschat, dan staan de docent allerlei goede woordenboeken ten dienste, maar op het gebied van de grammatica zijn de hulpmiddelen schaars. Afgezien van de meestal beknopte grammaticale overzichten in leerboeken voor anderstaligen, gaan de bestaande Nederlandse spraakkunsten ervan uit dat de gebruiker Nederlands kent en zijn ze bedoeld om die kennis te expliciteren en theoretisch te verdiepen. Maar een docent Nederlands als vreemde taal (buiten het Nederlandse taalgebied) of als tweede taal (binnen Nederland en Vlaanderen), zal meestal niet zozeer behoefte hebben aan een boek waarin hij of zij kan vinden dat werkwoorden als kunnen, moeten en mogen ‘hulpwerkwoorden van modaliteit’ heten (als hij dat vergeten was), maar wel aan informatie over het gebruik van deze werkwoorden in zinnen als: Dat kan wel weg, Je moet een jas aan, hoor en Dat mag niet, waar bij voorbeeld zijn Engelstalige leerlingen in hun moedertaal nooit de overeenkomstige ‘modal verbs’ can, must en may zonder infinitief zouden kunnen gebruiken.
De ANS probeert in deze behoefte te voorzien. Niet door het Nederlands met alle mogelijke andere talen te vergelijken - dat is in één boek, ook al is het dik, natuurlijk niet mogelijk - maar door algemene grammaticale informatie over het Nederlands te bieden, waar de docent en ook de gevorderde
| |
| |
student hun voordeel mee kunnen doen.
De tweede doelgroep van de ANS vormen degenen die wel een vorm van het Nederlands, maar niet de standaardtaal, het ABN, als moedertaal hebben. In concreto gaat het hier om mensen die van huis uit een sociale of regionale variëteit van het Nederlands spreken, dus bij voorbeeld een dorps- of stadsdialect of het bovendialectische Zuidnederlands van veel Vlamingen. Bij deze sprekers komen constructies voor als de hierboven vermelde Hij loopt altijd met de handen in de zak en Dat is een onderwerp waar we beter niet kunnen over spreken (in de ANS als ‘regionaal’ aangeduid). Ook aan hen wil de ANS de informatie bieden waar men behoefte aan heeft. Het gaat ook hier natuurlijk altijd om grammaticale informatie, niet over dialectische of regionale afwijkingen van het ABN in de woordenschat (de ANS is geen woordenboek), maar ook niet in de uitspraak: de ANS bevat geen klankleer, alleen vormleer (morfologie) en woordgroep- en zinsleer (syntaxis). De derde doelgroep bestaat uit standaardtaalsprekers die wel eens een grammaticaal probleem hebben. Dat zijn in principe alle Nederlanders en Vlamingen, want niemand beheerst ook zelfs zijn moedertaal voor de volle honderd procent. De kolommen van Onze Taal en vooral de brieven aan de redactie bevatten dan ook dikwijls vragen over het al dan niet correct zijn van bepaalde taalvormen - al gaat het daarbij natuurlijk niet altijd over de grammatica maar ook vaak over de woordenschat. Maar er zijn genoeg problemen die (ook) van grammaticale aard zijn. Een klassiek geval is hierboven al genoemd: groter dan of groter als?. Daaraan kunnen vele andere toegevoegd worden: een aantal mensen is of zijn?, grootstad of grote stad?, wat mijn gezondheid betreft of wat betreft mijn gezondheid?, de ingewikkeldste problemen of de meest
ingewikkelde problemen?, de heren wordt verzocht of de heren worden verzocht?, enzovoort. Dit soort zaken wordt (of: worden?) in de ANS behandeld, wat overigens niet wil zeggen dat er altijd pasklare oplossingen voor gegeven worden.
| |
Verschillende eisen
Overzien we deze doelgroepen, dan kunnen we vaststellen dat ze verschillende eisen stellen aan een Nederlandse spraakkunst. De anderstaligen hebben behoefte aan zo volledig mogelijke informatie over wat we gemakshalve maar ‘basisgrammatica’ zullen noemen. Zij moeten leren dat het meervoud van tak: takken is, maar dat van dak: daken; dat de verbogen vorm van Fries: Friese is, maar die van vies: vieze; dat de volgorde van onderwerp en persoonsvorm in een zin als Ik was laat thuis gisteravond anders is dan in Gisteravond was ik laat thuis. De Nederlandstaligen weten dit wel. Ook de niet-ABN-sprekers onder hen: ofwel omdat hun eigen variëteit hier geen afwijkingen vertoont, ofwel - als dat wel zo is - omdat ze de basisgrammatica van de standaardtaal op deze punten beheersen.
Anders gesteld is het met de (regionale of sociale) varianten. We kunnen vaststellen dat de woordvolgorde in de zin Dat is een onderwerp waar we beter niet over kunnen spreken (A) correct is. Of dat ook geldt voor de varianten... waar we beter niet kunnen over spreken (B) en... waar we beter niet over spreken kunnen (C), laten we even in het midden, maar een feit is dat ze in het Nederlandse taalgebied voorkomen. Voor een buitenlander is dat echter niet van veel belang. Als hij A kent zal hij dat meestal genoeg vinden. Gebruikt een Nederlandstalige in een gesprek met hem constructie B of C, dan zal hij er geen moeite mee hebben zijn gesprekspartner te verstaan. Maar voor zijn actieve taalgebruik is kennis van A voldoende, kennis van B en/of C overbodig en misschien maar verwarrend. Iets dergelijks geldt voor de standaardtaalspreker die alleen A kent. Deze spreker zou, als hij zich het bestaan van B en C bewust geworden is, deze varianten eens naast A kunnen gebruiken ter wille van de afwisseling, maar dat zal in de praktijk - om redenen waarvan de behandeling hier te ver zou voeren - niet gauw gebeuren. Voor de Nederlandstaligen echter die van huis uit B of C gebruiken, is het anders. Zij hebben er iets aan als ze in een spraakkunst kunnen vinden: ten eerste dat er naast de voor hen gewone constructie nog andere bestaan, en ten tweede hoe de niet-algemene varianten te beschouwen zijn; bij voorbeeld als regionaal taalgebruik, spreektaal, archaïsche taal of misschien als fout. Alleen de problemen van de derde doelgroep, de standaardtaalsprekers, kunnen geacht worden ook voor de beide andere doelgroepen van belang te zijn. We kunnen er immers van uitgaan dat alle ANS-gebruikers belangstelling hebben voor wat als grammaticaal correct Standaardnederlands te beschouwen is.
| |
Inhoud
Een toelichting bij de titel en een uiteenzetting over de doelgroepen van de ANS hebben intussen ook al een en ander over de inhoudvan het boek onthuld. Naar aanleiding daarvan zullen er bij de lezers van dit artikel wel enkele vragen gerezen zijn. Laat ik er drie formuleren en proberen te beantwoorden.
Welke grammaticale verschijnselen zijn in de ANS opgenomen?
Het zal duidelijk zijn dat er wat de basisgrammatica betreft (populair gezegd: datgene waar alle Nederlandstaligen het over eens zijn) naar volledigheid is gestreefd. Het zal hopelijk even duidelijk zijn dat die volledigheid niet bereikt is. De taal, ook de Nederlandse taal, is nu eenmaal een buitengewoon gecompliceerd systeem, dat bovendien voortdurend aan verandering onderhevig is. Een volledige inventarisatie van alle regels en uitzonderingen zal daarom wel altijd onmogelijk blijven. Voor de ANS komt daar nog bij dat het samenstellen van een grammatica van deze omvang in het Nederlandse taalgebied pionierswerk was. Op vele punten ontbraken de noodzakelijke voorstudies. Sommige onderdelen zijn dan ook heel wat minder ‘volledig’ dan andere. Hopelijk is de binnenkort verschijnende eerste druk van de ANS een begin-, maar niet tevens een eindpunt, en zullen er in de toekomst geregeld aangevulde en verbeterde drukken kunnen verschijnen.
Wat de hierboven genoemde varianten betreft, is er uiteraard niet naar volledigheid gestreefd. Grammaticale verschijnselen die bij voorbeeld alleen in een beperkt aantal dialecten voorkomen en door de sprekers daarvan ook duidelijk als dialectisch onderkend worden en dus in het algemeen worden vermeden bij het gebruik van de standaardtaal, horen niet thuis in een Nederlandse spraakkunst die ook wat dit betreft ‘algemeen’ wil zijn. Over ontbreken van
| |
| |
het lidwoord in bepaalde gevallen zoals dat in Groningse dialecten voorkomt (Ik geloof dat wind liggen gaat), zal men in de ANS dan ook niets vinden. Iets heel anders is het verschijnsel dat bekend staat als doorbreking van de werkwoordelijke eindgroep (Dat is een onderwerp waar we beter niet kunnen over spreken), dat men herhaaldelijk kan opmerken in gesprekken en geschreven Nederlands van Vlamingen uit alle windstreken.
Hoe worden de grammaticale verschijnselen in de ANS beschreven?
Wie engiszins thuis is in de moderne taalkunde, weet dat deze tak van wetenschap de laatste decennia een stormachtige ontwikkeling heeft doorgemaakt. Er is veel belangstelling voor de beschrijving van grammaticale verschijnselen, en vooral voor de samenhang tussen die verschijnselen en de manier waarop die verklaard kan worden binnen een bepaalde taaltheorie. Maar zoals in alle wetenschappen, zijn de geleerden het niet altijd eens. De vraag is dus gewettigd of de ANS tot een bepaalde ‘school’ gerekend kan worden. Dat is niet het geval. De ANS sluit zich zoveel mogelijk aan bij de ‘traditionele grammatica’, waarmee de grammatica bedoeld wordt die de meesten van ons op school geleerd hebben. Maar daarmee is lang niet alles gezegd. Nog afgezien van het feit dat velen nogal wat vergeten zijn van hetgeen ze op school geleerd hebben, hebben we ook beslist niet allemaal hetzelfde geleerd. Zo blijken zelfs oud-gymnasiasten - die toch heel wat grammatica in zich hebben moeten opnemen - niet altijd vertrouwd te zijn met een heel bekende traditionele term als ‘persoonsvorm’ (de werkwoordsvorm waarvan de vorm bepaald wordt door het onderwerp van de zin, zoals heb en heeft (maar niet gewerkt) in Ik heb gewerkt en Hij heeft gewerkt). Daar komt bij dat de schrijvers van de ANS zich soms genoodzaakt hebben gezien een niet-traditionele term in te voeren, eenvoudig omdat die voor de beschrijving onontbeerlijk was. In het algemeen is er naar gestreefd die beschrijving zo eenvoudig mogelijk te houden, maar - het is hierboven al gezegd - een grammatica is nu eenmaal moeilijker te hanteren dan een woordenboek.
Het is de moeite waard om iets anders wat hierboven al (zij het impliciet) gezegd is, hier nog eens uitdrukkelijk te vermelden: de ANS is geen handboek voor zinsontleding of woordbenoeming. Daarin verschilt dit werk van wat de meesten zich bij de naam ‘Nederlandse spraakkunst’ voorstellen. Het gaat in de ANS om de beschrijving van de taalverschijnselen, niet om theoretische reflectie daarop. Natuurlijk zijn voor die beschrijving termen en begrippen nodig, die in de ANS uiteraard ook verklaard worden. Zo is het dus wel mogelijk de ANS te gebruiken om te weten te komen wat het verschil is tussen een voorzetsel en een voegwoord, en dat groen in Hij verft de deur groen (deuren worden in Nederlandse spraakkunsten uitsluitend groen geverfd) een ‘bepaling van gesteldheid ten gevolge van de handeling’ ofwel een ‘resultatieve werkwoordsbepaling’ is. Maar dit is ‘oneigenlijk gebruik’ van het boek. Het is overigens niet strafbaar.
| |
Normen
Hoe worden de beschreven grammaticale verschijnselen in de ANS beoordeeld?
Het zou wel eens kunnen zijn, dat het antwoord op déze vraag voor veel lezers van Onze Taal het interessantst is. Ik zou me kunnen voorstellen dat ik sommige lezers tegen de haren ingestreken heb door voorbeelden als groter als, Jan die komt vanavond ook en Dat is een onderwerp waar we beter niet kunnen over spreken zonder commentaar te vermelden, althans zonder het verwachte en gewenste commentaar: geen correct Nederlands. We raken hier aan het netelige probleem van de norm. Hoe staat de ANS hier tegenover? In het algemeen gesproken is de ANS een beschrijvende, geen voorschrijvende grammatica. Als bepaalde taalvormen voldoende ruim verspreid zijn over het Nederlandse taalgebied, zijn ze in de ANS opgenomen. Zijn ze in hun gebruik niet gebonden aan een bepaalde streek, maatschappelijke groep, of stijl, en achten alle taalgebruikers ze aanvaardbaar, dan worden ze zonder nader commentaar gegeven. Dit geldt - uiteraard - voor de overgrote meerderheid van de opgenomen taalvormen. Zijn ze streek-, groeps- of stijlgebonden, dan worden ze voorzien van de aanduidingen ‘regionaal’ resp. ‘vaktaal’ resp. ‘spreektaal’, ‘schrijftaal’ of ‘archaisch’. Bestaat er bij de taalgebruikers geen overeenstemming over de aanvaardbaarheid, dan is dat als zodanig vermeld. In een beperkt aantal gevallen is een expliciete afkeuring uitgesproken, geformuleerd als: ‘in strijd met de gegeven regels’. Het gaat hier om taalvormen die wel ruim verspreid zijn, maar volgens de auteurs van de ANS niet gerekend kunnen worden tot de standaardtaal, noch tot de variëteiten die aangeduid zijn als ‘regionaal’, ‘vaktaal’, ‘spreektaal’, ‘schrijftaal’ of ‘archaïsch’. In de praktijk gaat het om verschijnselen die meestal niet geschreven
worden en ook niet in het hele taalgebied voorkomen, maar de ANS wil hier een niveauverschil aangeven met de variëteiten ‘spreektaal’ en ‘regionaal’. Een voorbeeld is het in de gesproken taal van (heel?) Nederland voorkomende hun in onderwerpsfunctie (Hun hebben dat gedaan, wij niet).
Het behoeft geen betoog dat het toekennen van ‘labels’ als ‘regionaal’, ‘vaktaal’, enz., het doen van uitspraken over de al dan niet aanvaardbaarheid en het afkeuren van bepaalde taalvormen op nogal willekeurige beslissingen berust - die natuurlijk ook niet voor eeuwig hoeven te gelden. Misschien zal in een toekomstige nieuwe druk van de ANS hun in onderwerpsfunctie als ‘spreektaal’ vermeld worden; in een latere druk misschien zelfs zonder nadere aanduiding. Voor de lezers van Onze Taal die hopen die dag niet meer mee te maken, zij hier vermeld dat het gebruiken van een voornaamwoord met voorwerpsvorm in onderwerpsfunctie in meer talen voorkomt. In het Zweeds heeft zich zelfs precies hetzelfde voorgedaan als in het Nederlands, maar de ontwikkeling is er wat verder voortgeschreden. Het persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud dat correspondeert met het Nederlandse hun of hen, nl. dem (uitgesproken dom) wordt in gesproken taal algemeen gebruikt als onderwerp. In het moderne Zweeds is dit volledig geaccepteerd; het wordt zelfs zo geleerd aan buitenlanders.
Wie meer wil weten over ‘De Algemene Nederlandse Spraakkunst en normativiteit’ kan ik verwijzen naar het aldus genaamde artikel van Walter Haeseryn in het blad van onze Vlaamse zustervereniging, de Vereniging Algemeen Nederlands (Nederlands van nu 32 (1984, nr. 2 (maart-april), blz. 45-53.
Deze verwijzing vormt een goede aanleiding om tot slot van dit artikel nog even te vermelden dat de ANS tot stand
| |
| |
gekomen is in voortdurende en intense Vlaams-Nederlandse samenwerking. Dit geldt voor de subsidiërende instanties, de auteurs, de eindredacteuren, de begeleiders en de uitgevers (Wolters-Noordhoff Groningen en Wolters Leuven).
De ANS is een dik boek geworden, ruim 1300 bladzijden. Gelukkig heeft de uitgever een vóórintekenprijs vastgesteld.
|
|