Uitzonderingen
De overige Latijnse medeklinkernamen geven door hun vorm eigenlijk al aan, of de desbetreffende letters tot de half klinkers of tot de stommen gerekend werden. Als we abstraheren van de specifieke klinkers die in de namen gebruikt worden, blijkt X bij de halfklinkers te horen (patroon: Klinker- +Medeklinker), terwijl H, K en Q onder de stommen vallen (patroon: Medeklinker+Klinker). Deze vier medeklinkers hebben om bijzondere redenen namen met afwijkende klinkers toegewezen gekregen. Bij mijn uiteenzetting van deze redenen zal ik het rijtje ‘andere’ namen van onder naar boven afwerken. De X werd tot de halfklinkers gerekend, omdat ks vanwege het s-gedeelte kan worden ‘aangehouden’. Oorspronkelijk was de naam van de X dan ook eks, zoals nu nog in sommige talen gebruikelijk. Toen echter het besef doorbrak, dat X eigenlijk C+S, d.w.z. een combinatie van een stomme met een halfklinker, was, werd eks vervangen door iks. De klinker i in deze naam schijnt op grond van de i in de Griekse letternaam ksi gekozen te zijn.
Bij K en Q liggen de zaken ingewikkelder. Het Latijnse alfabet beschikte over drie tekens voor de k: C, K en Q. Omdat van deze drie C het algemeen gebruikte teken was, en dus volgens het patroon M+ee kee werd genoemd, waren er voor de namen van de gelijkluidende letters K en Q andere klinkers nodig. Q werd qu (spreek: koe) genoemd naar de vaste verbinding QU die enkel diende om kw in de spelling van koe (schrijf: CU) te kunnen onderscheiden, aangezien U oe of w kon zijn. De K, die eigenlijk functieloos was, werd toch nog gebruikt in een paar archaïserende spellingen als Kalendae en Karthago (naast regelmatig Calendae en Carthago), maar alleen in combinatie met A. Vanwege de vaste verbinding KA kreeg K de naam ka. De verbindingen QU en KA zijn restanten van oudere spelling-conventies in het Latijn. In archaïsch Latijn was er namelijk de tendens, om de drie tekens voor k alleen in bepaalde combinaties te laten optreden: CE-CI-KA-QU-QU. De naam qu (koe) gaat dus via de verbinding QU (kw) terug op een oudere spelling waarin QU nog als koe kon worden uitgesproken zoals bij voorbeeld in MARQUS. De conventie om QO en QU te schrijven hadden de Romeinen, mèt het West-Griekse alfabet, van de Grieken, die in de archaïsch-Griekse spelling onderscheid maakten tussen QO, QU en KA, KE, KI, waarmee uitspraakverschillen van de k op grond van de volgende klinker tot uitdrukking werden gebracht. De Romeinen hebben dit systeem nog weten te verfijnen, omdat de C, d.w.z. de Griekse gamma, onder invloed van de Etrusken, die geen gh kenden en de C als k lazen, van een teken voor gh evolueerde tot een teken voor k (en gh). De keus voor de verbinding KA i.p.v. KE, KI is waarschijnlijk gedaan op grond van kappa, de Griekse naam voor K. Er is dus indirect, via KA, een verband tussen
kappa en ka.
Rest nog de naam voor H. Om onduidelijke redenen werd de H tot de stommen gerekend. Maar de H is nooit hee genoemd, omdat de h, onder invloed van de Griekse grammatica, niet als een klank werd gezien, maar als het aanblazen (aspireren) van een andere klank, bij voorbeeld een klinker. Het is de vraag, waar de naam ha zijn a vandaan heeft. Van een oudere naam hacca is niets bekend, want de Romeinen gebruikten dat soort namen niet en de West-Griekse H heette hêta (verg. het verband tussen ka en kappa). Wilhelm Schulze heeft in een opstel uit 1904 gesuggereerd, dat ha gevormd is naar halitus ‘adem(tocht)’ (zeg maar: aspiratie). Onder normale omstandigheden had Latijns ha in Romaans a moeten veranderen, maar volgens Schulze is ha via de vormen hah-ah- ach-ak in akka overgegaan. Hij verwijst hierbij naar een Romeins grammaticus die de naam van de H beschrijft als ah. Deze slot-h zou ha, net als de tussenwerpsels va en pro, erbij gekregen hebben naar analogie van het tussenwerpsel ah. Nu zijn overgangen van h naar ch en van ch naar k in het Latijn niet onbekend (zo werden de tussenwerpsels ah, vah en proh ook wel met een ch uitgesproken), en dus is de verandering van de letternaam (h)ah in ach en ak heel goed mogelijk. Van de laatste twee vormen waren Schulze geen voorbeelden bekend, maar bij de Italiaan Machiavelli is de vorm ak te vinden, geschreven als hac. Het heeft er dus alle schijn van, dat Frans hache en Italiaans acca van ha afkomstig zijn,
hoe vreemd dat ook moge klinken.